Artikel 250 Sr – Verkrachting van een kind onder de 12 jaar

LET OP: dit wetsartikel is per 1 juli 2024 gewijzigd. Mocht u verdacht worden van het bevorderen of teweegbrengen van seks minderjarige met derde vóór 1 juli 2024, dan verwijzen wij u graag naar het oude wetsartikel, artikel 250 (oud) Sr.
Sinds 1 juli 2024 is het navolgende strafbaar gesteld in artikel 250 Sr:
- Als schuldig aan verkrachting in de leeftijdscategorie beneden twaalf jaren wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, degene die met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren seksuele handelingen verricht, welke handelingen bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
- Als schuldig aan gekwalificeerde verkrachting in de leeftijdscategorie beneden twaalf jaren wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste achttien jaren of geldboete van de vijfde categorie, degene die zich schuldig maakt aan het misdrijf omschreven in het eerste lid, voorafgegaan door, vergezeld van of gevolgd door dwang, geweld of bedreiging.
Juridisch kader
Seksueel binnendringen bij een kind onder de 12 jaar is strafbaar gesteld in artikel 250 Sr, kort gezegd is het strafbaar gesteld een kind onder de 12 jaar te verkrachten. Op het moment dat het seksueel binnendringen bij het kind van onder de 12 jaar gepaard gaat met dwang, geweld of bedreiging is sprake van gekwalificeerde verkrachting van een kind onder de 12 jaar. Anders dan bij schuld- of opzetverkrachting, is het bij verkrachting van een kind onder de 12 jaar niet vereist dat de wil ontbrak.
Kinderen onder de 12 jaar
Strafbaarheid op grond van artikel 250 Sr ontstaat op het moment dat er sprake is van seksueel contact met een kind onder de 12 jaar dat mede bestaat uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De strafrechtelijke aansprakelijkheid is niet afhankelijk van specifieke omstandigheden van het geval. Ieder seksueel contact met een kind die de leeftijd 12 jaar nog niet heeft bereikt is strafbaar.
Degene die met een kind seksuele handelingen verricht
Seksuele handelingen verrichten met kinderen die de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt is strafbaar. Vanaf de leeftijd van 16 jaar word je in Nederland als seksueel meerderjarig bestempeld. Desalniettemin zijn er specifieke strafbaarstellingen opgenomen in de Wet Seksuele Misdrijven waarin het verrichten van seksuele handelingen met een seksueel minderjarig kind die wel de leeftijd van 16 jaar maar nog niet die van 18 jaar heeft bereikt strafbaar is gesteld. Het is strafbaar om seksuele handelingen te verrichten met uw eigen kind met een leeftijd tussen de 16 en 18 jaar, maar ook als het kind tussen de 16 en 18 jaar tot uw gezin behoort of anderszins afhankelijk is van u. Ook het verrichten van seksuele handelingen met kinderen tussen de 16 en 18 jaar die zich bevinden in een bijzondere kwetsbare positie is specifiek strafbaar gesteld in de nieuwe zedenwetgeving. Het gebruik van verleidingsmiddelen en betaalde seks is eveneens specifiek strafbaar gesteld wanneer het betrekking heeft op kinderen in de leeftijdscategorie van 16 tot 18 jaar. Seksuele handelingen verrichten met kinderen onder de 16 jaar is altijd strafbaar. In artikel 250 Sr gaat het zelfs om verkrachting van kinderen die de leeftijd van 12 jaar nog niet hebben bereikt, hetgeen ook altijd strafbaar is.
De wetgever bedoelt met “degene die met een kind seksuele handelingen verricht” niet alleen iemand die een kind dwingt tot seksuele handelingen met zichzelf (de verdachte). Het omvat ook situaties waarin een kind wordt gedwongen om seksuele handelingen met zichzelf te verrichten of met een andere persoon (een derde). Ook het dwingen van een kind om seksuele handelingen door een derde te ondergaan, valt hieronder.
Wanneer iemand een kind dwingt om seksuele handelingen door een derde te ondergaan, moet de verdachte wel een actieve rol hebben. Dit betekent dat de verdachte invloed moet hebben op wat er gebeurt tussen het kind en de derde. Als de verdachte bijvoorbeeld op de uitkijk staat terwijl een kind handelingen moet verrichten met een derde, valt dit niet per se onder “het laten ondergaan door een derde” volgens de Memorie van Toelichting. Ook het niet ingrijpen als een kind gedwongen wordt seksuele handelingen met een derde te verrichten, valt niet altijd onder deze beschrijving. In zulke gevallen kan er echter wel sprake zijn van strafbare handelingen zoals strafbare voorbereidingshandelingen of kan sprake zijn van medeplichtigheid
Seksueel binnendringen van het lichaam
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van verkrachting dient er sprake te zijn geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van een ander. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 februari 1994 (ECLI:NL:HR:1994:ZC9650) geoordeeld dat de gebezigde term “seksueel binnendringen van het lichaam” ieder binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking omvat. Hieronder valt, zoals ook verwoord door de Commissie-Melai destijds, iedere seksuele vorm van genitaal, oraal en anaal binnendringen van het lichaam, ook wanneer dit plaatsvindt met een “artificieel substituut” (een voorwerp). Volgens de Hoge Raad dwingt de wetsgeschiedenis tot de opvatting dat de wetgever geen beperking heeft willen aanbrengen in de wijze waarop het lichaam is binnengedrongen. Hierbij is tevens belang om op te merken dat van seksueel binnendringen al sprake is wanneer tijdens het verrichten van handelingen de kleine schaamlippen worden gepasseerd.
Gekwalificeerde verkrachting van een kind onder de 12 jaar (lid 2)
In lid 2 van artikel 250 Sr aangaande verkrachting van een kind onder de 12 jaar wordt het gebruik van dwang, geweld of bedreiging aangemerkt als strafverzwarend. Hiermee is de aanwezigheid van een dwangsituatie niet langer als voorwaarde gesteld voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Het gebruik van dwang, geld of bedreiging geldt voortaan als bijkomende omstandigheid welke een ernstiger strafrechtelijk verwijt aanduidt, te weten gekwalificeerde verkrachting van een kind onder de 12 jaar op grond van artikel 250 lid 2 Sr.
Dwang
Het is geen vereiste dat de dwang zodanig is dat daarmee de wil van de ander wordt doorbroken. Er wordt mee volstaan dat zodanige pressie/druk op een ander wordt uitgeoefend dat die andere persoon daardoor niet of in verminderde mate de mogelijkheid had om een vrije keuze te maken. Middels fysiek beletsel (zoals vastbinden of in het nauw drijven) kan het een ander onmogelijk worden gemaakt om anders te handelen. Als de dader sterk manipuleert of een uitbuitingssituatie creëert worden de keuzemogelijkheden van de ander beperkt en kan eveneens sprake zijn van dwang. Of het gebruikmaken van een dwangmiddel in specifieke gevallen valt onder dwang hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval (Kamerstukken II 2022/23, 36222, nr. 3, p. 84). Hierdoor is het absoluut van belang om een gespecialiseerde zedenadvocaat in te schakelen op het moment dat u verdacht wordt van opzetaanranding. Bij gekwalificeerde opzetaanranding gaat het strafmaximum enorm omhoog in vergelijking met de ‘gewone’ variant van opzetaanranding.
Geweld
Indien sprake is van uitoefening van kracht kan gesproken worden van geweld. Daarvoor dient sprake te zijn van zodanige krachtsaanwending dat het slachtoffer daardoor fysieke gevolgen ondervindt. Voorbeelden hiervan zijn het hardhandig vastpakken, slaan, schoppen, bijten of hard aan de haren trekken. Het plegen van geweld wordt op grond van artikel 81 Sr met het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht gelijkgesteld. Wanneer je een ander drogeert kan dit geweld opleveren indien de ander daardoor in een staat van bewusteloosheid of onmacht wordt gebracht.
Bedreiging
Naast fysieke bedreiging zoals bijvoorbeeld met een (vuur)wapen valt ook het uiten van bedreigende taal onder bedreiging, zoals doodsbedreigingen. In ieder geval is volgens vaste jurisprudentie vereist dat de feiten en omstandigheden ertoe leiden dat bij het slachtoffer de vrees kon ontstaan dat uitvoering van het dreigement kon plaatsvinden.
Straffen
Volgens de wettelijke bepaling staat er op overtreding van artikel 250 lid 1 Sr een gevangenisstraf van maximaal 15 jaar of een gelboete van de vijfde categorie, dan wel een combinatie van voornoemde straffen. Op het moment dat sprake is van overtreding van artikel 250 lid 2 Sr, gekwalificeerde verkrachting van een kind onder de 12 jaar, kan een gevangenisstraf van maximaal 18 jaar of een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. Een bijkomende straf is de ontzetting van bepaalde rechten op grond van artikel 254a Sr.
Op grond van artikel 22b lid 1 Sr geldt het taakstrafverbod, hetgeen inhoudt dat het enkel opleggen van een taakstraf niet mogelijk is indien u wordt veroordeeld voor (gekwalificeerde) verkrachting van een kind onder de 12 jaar.
In een aantal gevallen kan op grond van artikel 254 Sr de maximale gevangenisstraf worden verhoogd:
- De op het misdrijf gestelde gevangenisstraf kan met drie jaren worden verhoogd in de onder a tot en met e omschreven gevallen:
a. indien een in de artikelen 240 tot en met 253 omschreven feit wordt begaan door twee of meer verenigde personen; of
b. in geval van de artikelen 240 tot en met 243:
1° indien het feit wordt begaan in de hoedanigheid van ambtenaar, waarmee wordt gelijkgesteld een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat die in Nederland op door het volkenrecht toegelaten wijze zijn bediening uitoefent, jegens een persoon die aan het gezag van de schuldige is onderworpen of aan de waakzaamheid van de schuldige is toevertrouwd; of
2° indien de schuldige werkzaam is in een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gesteld en of een instelling voor gezondheidszorg of maatschappelijke zorg en het feit wordt begaan jegens een persoon die aan het gezag van de schuldige is onderworpen of aan de waakzaamheid van de schuldige is toevertrouwd die in die inrichting of instelling is opgenomen of wordt behandeld; of
3° indien de schuldige werkzaam is in de gezondheidszorg of de maatschappelijke zorg en het feit wordt begaan jegens een persoon die zich voor hulp of zorg tot de schuldige heeft gewend; of
c. indien van het begaan van één in de artikelen 245 tot en met 253 omschreven feiten een beroep of gewoonte wordt gemaakt; of
d. indien een in de artikelen 247 tot en met 250 en 251 tot en met 253 omschreven feit wordt begaan onder de in artikel 245, eerste lid, onder a of b, omschreven omstandigheden; of
e. indien een in de artikelen 247 tot en met 250 omschreven feit wordt begaan met een kind dat zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.
2. De op het misdrijf gestelde gevangenisstraf kan met drie jaren worden verhoogd indien één van de in de artikelen 241, 243 en 245 tot en met 250 omschreven misdrijven zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft of daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
3. Indien één van de in de artikelen 241, 243en 245 tot en met 250 omschreven misdrijven de dood tot gevolg heeft, wordt levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.
Het Openbaar Ministerie heeft richtlijnen uitgevaardigd waarin de strafeisen staan vermeld (Richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik van minderjarigen (2024R005)):
First offender, eenmalig en alleen gepleegd | |
Met vingers of voorwerp | GS 36 maanden |
Met tong (anders dan een tongzoen) | GS 48 maanden |
Met een geslachtsdeel | GS 60 maanden |
Taakstrafverbod
Het taakstrafverbod staat vermeld in artikel 22b Sr en belemmert rechters om in bepaalde gevallen zogenoemde ‘kale’ taakstraffen op te leggen.
- Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
b. een van de misdrijven omschreven in de artikelen 181, 252 en 253.
2. Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:
1° aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
2° de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 6:3:3 van het Wetboek van Strafvordering de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
- Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.
Bij een veroordeling voor verkrachting van een kind onder de 12 jaar geldt dat er altijd sprake is van het taakstrafverbod nu het een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
Er bestaat voor rechters altijd de mogelijkheid om een taakstraf te combineren met een zeer korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van bijvoorbeeld 1 dag. Indien u in voorarrest heeft gezeten kan de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden beperkt tot de duur van het voorarrest. Daarnaast kan er dus wel een taakstraf worden opgelegd. U hoeft dan dus niet de gevangenis is.
Bewijsminimum artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv.): één getuige, is geen getuige, toch? (unus testis nullis testis)
In het Nederlandse strafrecht kan, op grond van artikel 342 lid 2 Sv, de rechter het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend baseren op de verklaring van één getuige. Dit noemen ze ook wel het wettelijk bewijsminimum. De Hoge Raad overweegt hierover het volgend in zijn arrest van 26 januari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK2094):
“Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij eraan in de weg staat dat de rechter tot een bewezenverklaring komt ingeval door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen”.
Maar wat betekent dit nu precies?
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige (ECLI:NL:HR:2018:717). Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist is dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Naast de door één getuige afgelegde verklaring over de gang van zaken dient te worden bezien in hoeverre daarvoor steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Het is daarbij, volgens de Hoge Raad, niet vereist dat het misbruik of de betrokkenheid van de verdachte daarbij, steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar kan het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring van de getuige in andere bewijsmiddelen, mits afkomstig van een andere bron, eveneens afdoende zijn.
Er mag geen te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal. Een voorbeeld hiervan is een zaak waarin de Hoge Raad op 10 juni 2014 arrest wees (ECLI:NL:HR:2014:1354).
In die zaak kon niet worden gesproken van steunbewijs dat specifiek zag op het seksueel misbruik, maar wel steun bood voor de getuigenverklaring op het punt van de concrete omstandigheden waaronder het misbruik volgens het slachtoffer had plaatsgevonden, namelijk tijdens het oppassen door de verdachte (de oom van het slachtoffer), bij haar ouders thuis, waarbij hij pornoboekjes liet zien. Volgens de Hoge Raad was “in het bijzonder gelet op de verklaring van de verdachte over het oppassen” voldaan aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv. De verdachte had inderdaad verklaard over het oppassen bij het slachtoffer thuis en bovendien over de aanwezigheid van pornoboekjes op de slaapkamer. Het “overige gebezigde bewijsmateriaal”, bestond uit informatie die terug te voeren was tot dezelfde bron als de verklaring van de aangeefster, namelijk uit diens dagboekaantekeningen en de verklaringen van twee vriendinnen aan wie ze over het misbruik had verteld.
Schakelbewijs/gelijksoortig patroon
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs, in de vorm van zogenaamd schakelbewijs onder omstandigheden is toegelaten. Dit kan aan de orde zijn indien verklaringen van verschillende aangevers niet in voldoende mate worden ondersteund door verklaringen van anderen. Dan rijst de vraag op welke grondslag de bewezenverklaring kan worden gebaseerd en dan komt het schakelbewijs om de hoek kijken. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geachte de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de vraag of er sprake is van een overeenkomende modus operandi (gelijksoortig patroon) kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die verdachte daarover heeft afgelegd (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AU5496 en ECLI:NL:HR:2017:3118).
Kort gezegd: het bewijs in elk van de zaken kan over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden (vgl. ECLI:NL:HR:2017:3118).
In een uitspraak van het gerechtshof Den Bosch d.d. 17 augustus 2018 (ECLI:GHSHE:2018:3430) is schakelbewijs in een zedenzaak aangenomen. In deze zaak is het gerechtshof uitgegaan van schakelbewijs ten aanzien van drie feiten op grond van de beide verklaringen afgelegd door de aangevers. Het gerechtshof heeft de verklaringen van beide slachtoffers over en weer gebruikt als steunbewijs van de bewezen verklaarde feiten. Het gerechtshof gaat hiertoe over omdat het bewijsmateriaal ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onderling op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van de andere te bewijze feiten, hetgeen volgens het gerechtshof duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. Voor wat betreft de modus operandi heeft het gerechtshof verwezen naar de gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte.
Betrouwbaarheid van verklaringen
In Nederland kennen wij een negatief-wettelijk bewijsstelsel. Dit betekent dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs moet zijn voor een rechter om te komen tot een bewezenverklaring. De rechter is daarbij gehouden aan bewijsminimumregels. De bewijsmiddelen zijn in de wet opgesomd in artikel 339 Sv:
- eigen waarneming van de rechter;
- de verklaring van de verdachte;
- de verklaring van een getuige;
- de verklaring van een deskundige en
- schriftelijke bescheiden.
In zedenzaken speelt de vraag naar de betrouwbaarheid van afgelegde verklaringen meestal een grote rol. Wanneer is een verklaring onbetrouwbaar en welk gevolg dient te worden gegeven aan een onbetrouwbare verklaring?
In de jurisprudentie zijn uitgangspunten te distilleren welke door rechters worden gevolgd om de betrouwbaarheid van verklaringen te toetsen. Zo wordt er altijd gekeken naar de gedetailleerdheid van de afgelegde verklaringen, de consistentie, de aannemelijkheid en de overeenkomsten met eventueel andere afgelegde verklaringen. Hoe gedetailleerde een verklaring is, hoe eerder deze als betrouwbaar zal worden bestempeld. Ditzelfde geldt ook voor consistente verklaringen. Indien een getuige meerdere verklaringen heeft aflegt, dan zal de consistentie in deze verklaringen in het voordeel van de getuige werken. Dit geldt uiteraard andersom op het moment dat er tegenstrijdigheden in de verklaringen zijn te vinden. Van belang is dat er dus goed naar de afgelegde verklaringen wordt gekeken en desnoods en afhankelijk van de verdedigingsstrategie wordt gekozen om gebruik te maken van het ondervragingsrecht van de verdediging. Door gebruikmaking van het ondervragingsrecht kan de betrouwbaarheid worden getoetst. Hierbij kan gedacht worden aan het horen van getuigen. Indien dit niet mogelijk is dan kan er eventueel een rechtspsycholoog worden ingeschakeld om de betrouwbaarheid van de verklaringen te toetsen.
Mocht de rechtbank twijfelen aan de betrouwbaarheid van een afgelegde getuigenverklaring, dan tast dit de overtuiging aan. Zoals reeds aangegeven dient er sprake te zijn van wettig en overtuigend bewijs. Bij het ontbreken van de overtuiging dient vrijspraak te volgen. Dit wil dus niet zeggen dat de verklaring op zichzelf niet betrouwbaar is, maar de rechter twijfelt.
Als de rechter niet twijfelt, kan hij er voor kiezen om een verklaring als onbetrouwbaar te bestempelen. De verklaring kan dan worden uitgesloten van het bewijs. Wat dan het gevolg is, is uiteraard afhankelijk van alle overige bewijsmiddelen in het dossier. Het uitsluiten van een verklaring van het bewijs, komt in de praktijk zelden voor. Dit heeft uiteraard te maken met het feit dat een zedenmisdrijf zich kenmerkt door een één-op-één situatie tussen de verdachte en het slachtoffer.
Politieverhoor
In de meeste gevallen wordt een verdachte van een zedenmisdrijf middels een zogenoemde ontbiedingsbrief uitgenodigd om op een bepaalde datum en tijdstip te verschijnen op het politiebureau teneinde te worden aangehouden en verhoord. Dit geeft de verdachte de gelegenheid om bijvoorbeeld vrij te regelen voor zijn werk en een advocaat in te schakelen. Belangrijk is om deze brief zeer serieus te nemen en direct contact op te nemen met een gespecialiseerde zedenadvocaat.
Opvragen dossier ex artikel 30 Sv
Alvorens een verdedigingsstrategie te kunnen bepalen is het van belang om het strafdossier op te vragen bij de officier van justitie. De wet biedt deze mogelijkheid in ieder geval aan een aangehouden verdachte. Uitermate van belang om hier dus gebruik van te maken. Het dossier biedt inzicht in de bewijsmiddelen welke door de politie zijn verzameld. Let op: het dossier kan alleen door een advocaat worden opgevraagd. Hier gaat altijd enige tijd overeen, dus het is van belang om direct te schakelen zodra de ontbiedingsbrief op de deurmat valt.
Zwijgen of verklaren
In artikel 29 Sv is één van de belangrijkste rechten van een verdachte wettelijk geregeld. Het gaat hier om het zwijgrecht. Het zwijgrecht is gebaseerd op het beginsel dat een verdachte niet aan zijn eigen veroordeling hoeft mee te werken.
Artikel 29 lid 1 Sv zegt hierover het volgende:
“In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd.”
In lid 2 van artikel 29 Sv is opgenomen dat de verdachte niet tot antwoorden verplicht is en dat dit voorafgaand aan het verhoor ook wordt medegedeeld aan de verdachte.
Door gebruik te maken van het zwijgrecht voorkomt een verdachte hij middels zijn eigen verklaring bewijs tegen zichzelf creëert. Maar wanneer is het verstandig om gebruik te maken van het zwijgrecht en wanneer is het afleggen van een verklaring noodzakelijk? Een gespecialiseerde zedenadvocaat kan u hierin begeleiden en bijstaan.
Zwijgen kan van belang zijn op het moment dat er onvoldoende wettig bewijs is. Dit kan het geval zijn als er, behoudens de verklaring van het slachtoffer, geen ander wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Op basis van een uitgebreid adviesgesprek met een gespecialiseerde zedenadvocaat en kennis van het dossier kan voor deze verdedigingsstrategie worden gekozen. Zwijgen kan ook een verdedigingsstrategie zijn, op het moment dat de officier van justitie weigert om het dossier te verstrekken. Onduidelijk is dan namelijk welke bewijsmiddelen de politie heeft verzameld en het is niet de bedoeling dat er een volstrekt ongeloofwaardige of onbetrouwbare verklaring wordt afgelegd. Er kan dan voor worden gekozen om in een later stadium alsnog een verklaring af te leggen, bijvoorbeeld tijdens een zitting.
Hoewel het zwijgrecht een rechtens te respecteren recht is, kleven hier ook nadelen aan. In de praktijk komt het steeds vaker voor dat verdachten die gebruik maken van het zwijgrecht langer in voorarrest blijven. Ook kan het gebeuren dat er feiten en omstandigheden zijn die schreeuwen om uitleg. Zwijgen kan dan als bewijs worden gebruikt tegen de verdachte.
Zwijgen of verklaren? Bespreek dit altijd met een gespecialiseerde zedenadvocaat!
Het verhoor
Het verhoor bij de politie is altijd opgebouwd volgens een vast patroon. De zedenrechercheurs maken daarbij altijd gebruik van een vooropgesteld verhoorplan.
Van belang is om te weten dat een zedenverhoor altijd wordt afgenomen door twee speciaal daarvoor opgeleide zedenrechercheurs. Zij zijn getraind om de druk tijdens verhoren op langzame wijze op te bouwen hetgeen uiteindelijk kan leiden tot een bekennende verklaring van een verdachte. De politie reserveert standaard meerdere dagen voor een zedenverhoor.
Het verhoor bestaat altijd uit twee delen namelijk een sociaal verhoor en een zakelijk verhoor.
Tijdens het sociale verhoor worden er persoonsgerichte vragen gesteld onder het mom van ‘wij willen u graag beter leren kennen’. Dit is het moment om al voorzichtig te zijn in het geven van antwoorden op de sociale vragen. Vragen aangaande social media gebruik en accounts en telefoonnummers heeft niets te maken met het ‘beter leren kennen van iemand’. Maar het heeft wel alles te maken met het zoeken naar bewijzen tegen de verdachte.
Na het sociale verhoor zal het zakelijke verhoor plaatsvinden waarbij er steeds meer wordt gevraagd naar de zaak zelf. Dan zal de kern van de zaak ook pas duidelijk worden. In de meeste gevallen zal het sociale verhoor vanzelf overlopen in het zakelijke verhoor. Het is dus van belang om altijd geconcentreerd en alert te blijven bij de vragen die worden gesteld. De bedoeling van de rechercheurs is namelijk om een verdachte langzaam mee te trekken vanuit het sociale verhoor naar het zakelijke verhoor, zonder daar ook maar iets over te zeggen.