Close
 Gespecialiseerde advocaten!
 Voordeligste tarief!
 Online zaak aanmelding!

Artikel 249 Sr – Ontucht met misbruik van gezag (stiefkind, pleegkind, pupil, aan de zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwd, bediende of ondergeschikte)

Het plegen van ontucht met misbruik van gezag c.q. vertrouwen is strafbaar gesteld in artikel 249 Wetboek van Strafrecht:

1. Hij die ontucht pleegt met zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

2. Met dezelfde straf wordt gestraft:

1°. de ambtenaar die ontucht pleegt met een persoon aan zijn gezag onderworpen of aan zijn waakzaamheid toevertrouwd of aanbevolen;

2°. de bestuurder, arts, onderwijzer, beambte, opzichter of bediende in een gevangenis, rijksinrichting voor kinderbescherming, weeshuis, ziekenhuis, of instelling van weldadigheid, die ontucht pleegt met een persoon daarin opgenomen;

3°. degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd”.

Juridisch kader

Artikel 249 Sr bevat de strafbaarstelling van het plegen van ontucht. Volgens de wetgever is ontuchtig seksueel contact in strijd met de sociaal-ethische norm.

Voor een bewezenverklaring van artikel 249 Sr is voldoende dat wordt vastgesteld dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Daarnaast moet vastgesteld worden dat er een soort van gezags- en/of vertrouwensrelatie bestaat tussen verdachte en het slachtoffer.

Gevallen in de zin van artikel 249 Sr

Welke situaties vallen nu onder het bereik van artikel 249 Sr? Het eerste lid van artikel 249 Sr is helder. In Nederland mag een volwassenen namelijk geen seksuele handelingen verrichten met minderjarigen. U kunt bijvoorbeeld denken aan het plegen van ontucht met een minderjarig kind, stiefkind, pleegkind, pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte. In sub 1 van het tweede lid van artikel 249 Sr is ook strafbaar gesteld een ambtenaar die ontucht pleegt met een persoon die aan zijn gezag onderworpen is of aan zijn waakzaamheid toevertrouwd is. Dit hoeft dus geen minderjarige te zijn. Het takenpakket van een verdachte is hierbij wel van belang. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam 2 mei 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:4287). Datzelfde geldt ten aanzien van de gevallen omschreven in het tweede lid van artikel 249 Sr onder sub 2 en sub 3, zoals wanneer er ontucht wordt gepleegd door bestuurders, artsen, onderwijzers, beambten, opzichters of bedienden in een gevangenis, weeshuis, ziekenhuis of een instelling van weldadigheid die ontucht plegen met personen die in die instelling zijn opgenomen, alsmede op medewerkers werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg die ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg hebben toevertrouwd. Uitgangspunt moet zijn dat de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid onder sub 3 Sr, voor alle gevallen geldt waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat, en dat in zodanig geval slechts dan geen sprake is van ‘ontucht plegen’, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest. In zijn arrest van 22 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP2630) heeft de Hoge Raad dit uitgangspunt herhaald en geoordeeld dat artikel 249, tweede lid onder sub 3 Sr, de patiënt of cliënt onder meer beschermt tegen misbruik van psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen.

Of zich een situatie als bedoeld in artikel 249 Sr voordoet, is altijd afhankelijk van alle concrete omstandigheden van het geval. Dit artikel kent volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een zeer ruim toepassingsbereik. Uw strafzaak is nu eenmaal niet meteen verloren als vastgesteld kan worden dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Door dit ruime toepassingsbereik is gespecialiseerde bijstand van een zedenadvocaat noodzakelijk!

Straffen

Wettelijk strafmaximum

Volgens de wettelijke bepaling staat er op overtreding van artikel 249 Sr een gevangenisstraf van maximaal 6 jaar. De wetgever heeft artikel 249 Sr gekwalificeerd als een ernstig feit. Ontucht met misbruik van gezag c.q. vertrouwen als bedoeld in artikel 249 Sr  is een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan op grond van artikel 67 lid 1 Wetboek van Strafvordering (beter bekend in de volksmond als het voorarrest). In de praktijk zien wij de ernst van dit strafbare feit ook duidelijk terug in de (mogelijke) duur van de voorlopige hechtenis en de door rechtbanken en/of gerechtshoven op te leggen straffen.

Verhoging wettelijk strafmaximum

Buiten de strafbaarstelling in artikel 249 Sr heeft de wetgever eveneens nagedacht over omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die ertoe kunnen leiden dat het wettelijk strafmaximum van 6 jaar nog eens met een derde wordt verhoogd! Deze verhoging van het wettelijk strafmaximum is bepaald in artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht:

Lid 1. De in de artikelen 240b, 242 tot en met 247, 248a tot en met 248f, 249 en 250 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Lid 3. De in de artikelen 240b, 244, 245, 248a tot en met 248f, 249, eerste lid, en 250 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de schuldige het feit begaat tegen een persoon bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt.

Lid 4. De in de artikelen 242246 en 249, tweede lid, bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de schuldige het feit begaat tegen een persoon beneden de leeftijd van achttien jaar bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt.

Lid 5. De in de artikelen 240b, 244, 245, 248a tot en met 248f, 249, eerste lid, en 250 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien het feit is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld.

Lid 6. De in de artikelen 242, 243, 246, 247 en 249, tweede lid, bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de schuldige het feit begaat tegen een persoon beneden de leeftijd van achttien jaar en het feit is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld.

Lid 7. Indien een der in de artikelen 240b, 243, 245 tot en met 247, 248a, 248b, 248f en 249 omschreven misdrijven zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft of daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, wordt gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.

Lid 8. Indien een der in de artikelen 240b, 242, 243 tot en met 247, 248a, 248b, 248f en 249 omschreven misdrijven de dood ten gevolge heeft, wordt gevangenisstraf van ten hoogste achttien jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd”.

Straffen in de praktijk

Voor de op te leggen straffen ingeval van strafbare seks met misbruik van gezag c.q. vertrouwen als bedoeld in artikel 249 Sr, bestaan geen richtlijnen, zoals dat bijvoorbeeld bij het opzettelijke bezit c.q. vervaardigen van kinderporno wel het geval is. Al wijkt de praktijk regelmatig af van die ‘kinderpornorichtlijn’. In de praktijk zien wij uiteenlopende straffen voor overtreding van artikel 249 Sr. Rechters lijken steeds meer geneigd om zedenmisdrijven zwaarder te bestraffen. Met enige regelmaat worden er gevangenisstraffen opgelegd. In de meeste gevallen lukt het de gespecialiseerde strafrechtadvocaten verbonden aan Strafpleiters Nederland wel om uw strafzaak tot een goed einde te brengen!

Met de juiste juridische kennis, waar alle strafrechtadvocaten verbonden aan Strafpleiters Nederland over beschikken, zijn zedenzaken te winnen. Vaak staat een seksuele handeling in de praktijk al vrij snel vast, maar dat wil niet zeggen dat er ook meteen een strafbaar feit is gepleegd. Een belangrijk voorbeeld daarvan is een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, 19 februari 2013 (ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ1307). In deze zaak was aan verdachte ten laste gelegd: ‘degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd’. De rechtbank oordeelde dat het zeer wel mogelijk is dat de functionele relatie tussen beiden geen rol heeft gespeeld bij de seksuele contacten en dat daarbij enige vorm van afhankelijkheid en/of gewonnen vertrouwen door verdachte niet van invloed is geweest. Evenmin kan worden uitgesloten dat er geen sprake was van enige vorm van psychisch overwicht door verdachte die van invloed was op die contacten in de verdachte verweten periode. Vrijspraak volgde!

Taakstrafverbod

Op 3 januari 2012 is het taakstrafverbod in werking getreden. Het taakstrafverbod staat vermeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) en belemmert rechters om in bepaalde gevallen zogenoemde ‘kale’ taakstraffen op te leggen.

Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:

  1. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
  2. een van de misdrijven omschreven in de artikelen 181240b248a248b248cen 250.

Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:

1°    aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en

2°    de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.

3°    Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.

Bij een veroordeling voor ontucht  geldt dat er niet altijd sprake is van een taakstrafverbod. Het gaat wel om een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld, maar de vraag is altijd of het een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Het gaat hier namelijk wel om een cumulatieve opsomming. Van belang is dat een rechter hierop wordt gewezen, indien dit aan de orde is, nu dit kan voorkomen dat er een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Een rechter kan dan namelijk volstaan met een kale taakstraf.

Een gespecialiseerde zedenadvocaat kan u hierin begeleiden en bijstaan. Het is daarom uitermate van belang om een gespecialiseerde zedenadvocaat in te schakelen!

Bewijsminimum artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv.): één getuige, is geen getuige, toch? (unus testis nullis testis)

In het Nederlandse strafrecht kan, op grond van artikel 342 lid 2 Sv, de rechter het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend baseren op de verklaring van één getuige. Dit noemen ze ook wel het wettelijk bewijsminimum. De Hoge Raad overweegt hierover het volgend in zijn arrest van 26 januari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK2094):

“Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij eraan in de weg staat dat de rechter tot een bewezenverklaring komt ingeval door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen”. 

Maar wat betekent dit nu precies?

Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige (ECLI:NL:HR:2018:717). Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist is dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.

Naast de door één getuige afgelegde verklaring over de gang van zaken dient te worden bezien in hoeverre daarvoor steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Het is daarbij, volgens de Hoge Raad, niet vereist dat het misbruik of de betrokkenheid van de verdachte daarbij, steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar kan het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring van de getuige in andere bewijsmiddelen, mits afkomstig van een andere bron, eveneens afdoende zijn.

Er mag geen te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal. Een voorbeeld hiervan is een zaak waarin de Hoge Raad op 10 juni 2014 arrest wees (ECLI:NL:HR:2014:1354).

In die zaak kon niet worden gesproken van steunbewijs dat specifiek zag op het seksueel misbruik, maar wel steun bood voor de getuigenverklaring op het punt van de concrete omstandigheden waaronder het misbruik volgens het slachtoffer had plaatsgevonden, namelijk tijdens het oppassen door de verdachte (de oom van het slachtoffer), bij haar ouders thuis, waarbij hij pornoboekjes liet zien. Volgens de Hoge Raad was “in het bijzonder gelet op de verklaring van de verdachte over het oppassen” voldaan aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv. De verdachte had inderdaad verklaard over het oppassen bij het slachtoffer thuis en bovendien over de aanwezigheid van pornoboekjes op de slaapkamer. Het “overige gebezigde bewijsmateriaal”, bestond uit informatie die terug te voeren was tot dezelfde bron als de verklaring van de aangeefster, namelijk uit diens dagboekaantekeningen en de verklaringen van twee vriendinnen aan wie ze over het misbruik had verteld.

Schakelbewijs /gelijksoortig patroon

Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs, in de vorm van zogenaamd schakelbewijs onder omstandigheden is toegelaten. Dit kan aan de orde zijn indien verklaringen van verschillende aangevers niet in voldoende mate worden ondersteund door verklaringen van anderen. Dan rijst de vraag op welke grondslag de bewezenverklaring kan worden gebaseerd en dan komt het schakelbewijs om de hoek kijken. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geachte de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.

Bij de vraag of er sprake is van een overeenkomende modus operandi (gelijksoortig patroon) kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die verdachte daarover heeft afgelegd (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AU5496 en ECLI:NL:HR:2017:3118).

Kort gezegd: het bewijs in elk van de zaken kan over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden (vgl. ECLI:NL:HR:2017:3118).

In een uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch d.d. 17 augustus 2018 (ECLI:GHSHE:2018:3430) is schakelbewijs in een zedenzaak aangenomen. In deze zaak is het gerechtshof uitgegaan van schakelbewijs ten aanzien van drie feiten op grond van de beide verklaringen afgelegd door de aangevers. Het gerechtshof heeft de verklaringen van beide slachtoffers over en weer gebruikt als steunbewijs van de bewezen verklaarde feiten. Het gerechtshof gaat hiertoe over omdat het bewijsmateriaal ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onderling op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van de andere te bewijze feiten, hetgeen volgens het gerechtshof duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. Voor wat betreft de modus operandi heeft het gerechtshof verwezen naar de gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte.

Betrouwbaarheid van verklaringen

In Nederland kennen wij een negatief-wettelijk bewijsstelsel. Dit betekent dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs moet zijn voor een rechter om te komen tot een bewezenverklaring. De rechter is daarbij gehouden aan bewijsminimumregels. De bewijsmiddelen zijn in de wet opgesomd in artikel 339 Sv:

  1. eigen waarneming van de rechter;
  2. de verklaring van de verdachte;
  3. de verklaring van een getuige;
  4. de verklaring van een deskundige en
  5. schriftelijke bescheiden.

In zedenzaken speelt de vraag naar de betrouwbaarheid van afgelegde verklaringen meestal een grote rol. Wanneer is een verklaring onbetrouwbaar en welk gevolg dient te worden gegeven aan een onbetrouwbare verklaring?

In de jurisprudentie zijn uitgangspunten te distilleren welke door rechters worden gevolgd om de betrouwbaarheid van verklaringen te toetsen. Zo wordt er altijd gekeken naar de gedetailleerdheid van de afgelegde verklaringen, de consistentie, de aannemelijkheid en de overeenkomsten met eventueel andere afgelegde verklaringen. Hoe gedetailleerde een verklaring is, hoe eerder deze als betrouwbaar zal worden bestempeld. Ditzelfde geldt ook voor consistente verklaringen. Indien een getuige meerdere verklaringen heeft aflegt, dan zal de consistentie in deze verklaringen in het voordeel van de getuige werken. Dit geldt uiteraard andersom op het moment dat er tegenstrijdigheden in de verklaringen zijn te vinden. Van belang is dat er dus goed naar de afgelegde verklaringen wordt gekeken en desnoods en afhankelijk van de verdedigingsstrategie wordt gekozen om gebruik te maken van het ondervragingsrecht van de verdediging. Door gebruikmaking van het ondervragingsrecht kan de betrouwbaarheid worden getoetst. Hierbij kan gedacht worden aan het horen van getuigen. Indien dit niet mogelijk is dan kan er eventueel een rechtspsycholoog worden ingeschakeld om de betrouwbaarheid van de verklaringen te toetsen.

Mocht de rechtbank twijfelen aan de betrouwbaarheid van een afgelegde getuigenverklaring, dan tast dit de overtuiging aan. Zoals reeds aangegeven dient er sprake te zijn van wettig en overtuigend bewijs. Bij het ontbreken van de overtuiging dient vrijspraak te volgen. Dit wil dus niet zeggen dat de verklaring op zichzelf niet betrouwbaar is, maar de rechter twijfelt.

Als de rechter niet twijfelt, kan hij er voor kiezen om een verklaring als onbetrouwbaar te bestempelen. De verklaring kan dan worden uitgesloten van het bewijs. Wat dan het gevolg is, is uiteraard afhankelijk van alle overige bewijsmiddelen in het dossier. Het uitsluiten van een verklaring van het bewijs, komt in de praktijk zelden voor. Dit heeft uiteraard te maken met het feit dat een zedenmisdrijf zich kenmerkt door een één-op-één situatie tussen de verdachte en het slachtoffer.

Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ)

Tot aan 1 mei 2016 had de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) tot taak om aangiften van seksueel misbruik, in opdracht van de officier van justitie, te beoordelen. Het doel was om in een vroeg stadium de waarheidsgetrouwheid van bepaalde zedenzaken te beoordelen. Op grond van de destijds geldende Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (Aanwijzing) was het in een aantal gevallen verplicht om de LEBZ te consulteren alvorens beslissingen te nemen in het opsporingsonderzoek.

Dit was het geval indien een aangifte aspecten vertoonde van:

  • herinneringen van voor de derde verjaardag

Volgens de Aanwijzing gaat hierbij om aangiftes die gebaseerd zijn op herinneringen aan misbruik dat zich zou hebben afgespeeld voor de derde verjaardag en dat de aangever zich pas veel later herinnert. Uit onderzoek blijkt dat mensen geen herinneringen aan hun eerste levensjaren (kunnen) hebben. Deze vorm van vergeten heet ‘infantiele amnesie’. De ondergrens ligt op ongeveer twee jaar en voor herinneringen aan zoiets gecompliceerd als seksueel misbruik kan worden aangenomen dat de ondergrens hoger ligt. Daarom wordt in de Aanwijzing de leeftijdsgrens van drie jaar gehanteerd. Het gaat hier uitdrukkelijk niet om misbruik van een kind tot drie jaar waarvan door anderen aangifte wordt gedaan.

  • ritueel misbruik

Volgens de Aanwijzing heeft een aangifte van ritueel misbruik betrekking op geheime riten, die bestaan uit bizarre vormen van seksueel misbruik gecombineerd met macabere aspecten. De aangifte groeit in de loop der tijd en meestal is er sprake van meerdere daders en meerdere slachtoffers.

Onder bizar wordt verstaan dat het misbruik niet door de gewone motieven voor seksueel misbruik lijkt te worden gekenmerkt (seks, macht, woede, sadisme, verlangen naar intimiteit). Macabere aspecten hebben betrekking op het toebrengen van letsel (snijden, kerven, krassen in het lichaam), de dood (abortus, offeren, drinken van bloed), een cultus (gewaden, maskers, diensten, kruizen) en op andere zaken die doorgaans als angstwekkend worden gezien (zoals enge dieren, donkere ruimtes). Ritueel misbruik onderscheidt zich van voodoo door het seksuele aspect en door het geheime karakter. Ondanks uitgebreid opsporingsonderzoek is noch in Nederland, noch elders ter wereld ooit enig bewijs gevonden voor ritueel misbruik.

  • hervonden herinneringen

In bijlage 3 van de tot 1 mei 2016 geldende Aanwijzing was er sprake van hervonden herinneringen:  “als iemand aangeeft dat hij in het verleden een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt met een belangrijke persoonlijke betekenis, dat hij zich dit enkele jaren in het geheel niet heeft kunnen herinneren, maar dat de herinnering daarna geheel of gedeeltelijk toegankelijk is geworden en (nu) door hem als authentiek en betrouwbaar wordt ervaren (Gezondheidsraad, 2004). Het hervinden van de herinneringen kan plaatsvinden in therapie, maar ook daarbuiten”.

Uiteraard kon de LEBZ ook worden geconsulteerd voor andere zedenmisdrijven, echter was dit geen verplichting. De LEBZ kan/moet nog steeds worden geconsulteerd indien er nu een aangifte wordt gedaan van een zedenmisdrijf met een pleegdatum gelegen vóór 1 mei 2016.

Indien de officier van justitie heeft nagelaten om in een verplicht geval, zoals hierboven genoemd, de LEBZ niet te consulteren zal dit moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar vervolging. De Aanwijzing geldt namelijk als aanwijzing als bedoeld in artikel 130, vierde lid, Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) en moet worden beschouwd als recht in de zin van artikel 79 wet RO. Het betreft immers door het College van procureurs-generaal vastgestelde en behoorlijk bekend gemaakte regels over de uitoefening van beleid door het openbaar ministerie, die weliswaar niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar die het openbaar ministerie wel op grond van beginselen van behoorlijke procesorde binden en die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. Het openbaar ministerie is hier dus aan gebonden en kan niet zonder nadere motivering van afwijken.

De Hoge Raad heeft hierover reeds geoordeeld in zijn arrest van 3 april 2012 (ECLI:NL:PHR:2012:BU3452). Het openbaar ministerie is hier niet-ontvankelijk verklaard omdat in strijd is gehandeld met de Aanwijzing en dan specifiek met het voorschrift om de LEBZ te consulteren aangaande een aangifte met aspecten van hervonden herinneringen.

Politieverhoor

In de meeste gevallen wordt een verdachte van een zedenmisdrijf middels een zogenoemde ontbiedingsbrief uitgenodigd om op een bepaalde datum en tijdstip te verschijnen op het politiebureau teneinde te worden aangehouden en verhoord. Dit geeft de verdachte de gelegenheid om bijvoorbeeld vrij te regelen voor zijn werk en een advocaat in te schakelen. Belangrijk is om deze brief zeer serieus te nemen en direct contact op te nemen met een gespecialiseerde zedenadvocaat.

Opvragen dossier ex artikel 30 Sv

Alvorens een verdedigingsstrategie te kunnen bepalen is het van belang om het strafdossier op te vragen bij de officier van justitie. De wet biedt deze mogelijkheid in ieder geval aan een aangehouden verdachte. Uitermate van belang om hier dus gebruik van te maken. Het dossier biedt inzicht in de bewijsmiddelen welke door de politie zijn verzameld. Let op: het dossier kan alleen door een advocaat worden opgevraagd. Hier gaat altijd enige tijd overeen, dus het is van belang om direct te schakelen zodra de ontbiedingsbrief op de deurmat valt.

Zwijgen of verklaren

In artikel 29 lid 1 Sv is eén van de belangrijkste rechten van een verdachte wettelijk geregeld. Het gaat hier om het zwijgrecht. Het zwijgrecht is gebaseerd op het beginsel dat een verdachte niet aan zijn eigen veroordeling hoeft mee te werken.

Artikel 29 lid 1 Sv zegt hierover het volgende:

“In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhoorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft eene verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht.”

Door gebruik te maken van het zwijgrecht voorkomt een verdachte hij middels zijn eigen verklaring bewijs tegen zichzelf creëert. Maar wanneer is het verstandig om gebruik te maken van het zwijgrecht en wanneer is het afleggen van een verklaring noodzakelijk? Een gespecialiseerde zedenadvocaat kan u hierin begeleiden en bijstaan.

Zwijgen kan van belang zijn op het moment dat er onvoldoende wettig bewijs is. Dit kan het geval zijn als er, behoudens de verklaring van het slachtoffer, geen ander wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Op basis van een uitgebreid adviesgesprek met een gespecialiseerde zedenadvocaat en kennis van het dossier kan voor deze verdedigingsstrategie worden gekozen. Zwijgen kan ook een verdedigingsstrategie zijn, op het moment dat de officier van justitie weigert om het dossier te verstrekken. Onduidelijk is dan namelijk welke bewijsmiddelen de politie heeft verzameld en het is niet de bedoeling dat er een volstrekt ongeloofwaardige of onbetrouwbare verklaring wordt afgelegd. Er kan dan voor worden gekozen om in een later stadium alsnog een verklaring af te leggen, bijvoorbeeld tijdens een zitting.

Hoewel het zwijgrecht een rechtens te respecteren recht is, kleven hier ook nadelen aan. In de praktijk komt het steeds vaker voor dat verdachten die gebruik maken van het zwijgrecht langer in voorarrest blijven. Ook kan het gebeuren dat er feiten en omstandigheden zijn die schreeuwen om uitleg. Zwijgen kan dan als bewijs worden gebruikt tegen de verdachte.

Zwijgen of verklaren? Bespreek dit altijd met een gespecialiseerde zedenadvocaat!

Het verhoor

Het verhoor bij de politie is altijd opgebouwd volgens een vast patroon. De zedenrechercheurs maken daarbij altijd gebruik van een vooropgesteld verhoorplan.

Van belang is om te weten dat een zedenverhoor altijd wordt afgenomen door twee speciaal daarvoor opgeleide zedenrechercheurs. Zij zijn getraind om de druk tijdens verhoren op langzame wijze op te bouwen hetgeen uiteindelijk kan leiden tot een bekennende verklaring van een verdachte. De politie reserveert standaard meerdere dagen voor een zedenverhoor.

Het verhoor bestaat altijd uit twee delen namelijk een sociaal verhoor en een zakelijk verhoor.

Tijdens het sociale verhoor worden er persoonsgerichte vragen gesteld onder het mom van ‘wij willen u graag beter leren kennen’. Dit is het moment om al voorzichtig te zijn in het geven van antwoorden op de sociale vragen. Vragen aangaande social media gebruik en accounts en telefoonnummers heeft niets te maken met het ‘beter leren kennen van iemand’. Maar het heeft wel alles te maken met het zoeken naar bewijzen tegen de verdachte.

Na het sociale verhoor zal het zakelijke verhoor plaatsvinden waarbij er steeds meer wordt gevraagd naar de zaak zelf. Dan zal de kern van de zaak ook pas duidelijk worden. In de meeste gevallen zal het sociale verhoor vanzelf overlopen in het zakelijke verhoor. Het is dus van belang om altijd geconcentreerd en alert te blijven bij de vragen die worden gesteld. De bedoeling van de rechercheurs is namelijk om een verdachte langzaam mee te trekken vanuit het sociale verhoor naar het zakelijke verhoor, zonder daar ook maar iets over te zeggen.