Artikel 248d Sr – corrumperen van kinderen
“Hij die een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe beweegt getuige te zijn van seksuele handelingen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie.”
Juridisch kader
In artikel 248d Sr is het strafbaar gesteld om een minderjarige persoon, met ontuchtig oogmerk ertoe te bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen. Voor de strafbaarstelling van artikel 248d Sr is het niet vereist dat de minderjarige wordt betrokken/meedoet in de seksuele handelingen.
Leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt
In het geval van corrumperen van kinderen is het vereist dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat de persoon in kwestie de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. Derhalve dient sprake te zijn van voorwaardelijk opzet met betrekking tot de leeftijd van de betrokken minderjarige. Heb je als verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat de betrokken persoon nog geen zestien jaar was? Dan is dat voldoende om aan dat vereiste te voldoen. Wanneer blijkt dat de verdachte geen wetenschap had van de leeftijd van de betrokken persoon onder de 16 jaar, kan het seksueel corrumperen van de minderjarige niet bewezen worden. Indien uit het dossier blijkt dat de verdachte ook niet redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het vermeende slachtoffer de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, wordt de verdachte vrijgesproken van artikel 248d Sr (ECLI:NL:RBNHO:2021:3195).
Ontuchtig oogmerk
Wat wordt bedoeld met de term ontuchtig oogmerk? Hierbij kan je denken aan een situatie waarin verdachte tracht de vorming van een minderjarige op seksueel gebied, middels confrontatie met de seksuele handelingen, op zodanige wijze negatief wil beïnvloeden, zodat de minderjarige in het vervolg (eerder) geneigd is met ontucht in te stemmen (ECLI:NL:HR:2018:1001). Ook indien de verdachte een minderjarige aanwezig laat zijn gedurende de seksuele handelingen voor zijn/haar eigen seksuele gerief is er sprake van ontuchtig oogmerk. Dit vereiste zorgt ervoor dat niet iedere situatie waarin een minderjarige bewogen wordt bij seksuele handelingen aanwezig te zijn strafbaar is. In het kader van bijvoorbeeld seksuele voorlichting wordt niet voldaan aan het vereiste van het ontuchtig oogmerk.
Ertoe bewegen om getuige te zijn
Voorts dient de verdachte de minderjarige ertoe te bewegen om getuige te zijn van seksuele handelingen. Kort gezegd dient de verdachte de minderjarige overtuigd/overgehaald te hebben, middels een actieve gedraging, om getuige te zijn van seksuele handelingen (ECLI:NL:RBLIM:2019:9613). Uit de rechtspraak blijkt dat er enige vorm van contact tussen verdachte en de minderjarige dient te zijn geweest, voorafgaand aan de seksuele handelingen waarvan de minderjarige getuige is. Derhalve dient er sprake te zijn van een (stilzwijgende) uitnodiging door de verdachte aan de minderjarige, welke ingegeven is vanuit het ontuchtige oogmerk zoals hierboven is beschreven (ECLI:NL:RBLIM:2019:9613). Het is daarbij niet vereist om lichamelijk contact te hebben gehad met de minderjarige.
Opzet/schuld
Er dient sprake te zijn van het opzettelijk aanwezig laten zijn van een minderjarige bij het plegen van de seksuele handelingen. Hierbij volstaat voorwaardelijk opzet. Wanneer een persoon wist dat het slachtoffer minderjarig was, is er sprake van (voorwaardelijk) opzet. Indien de persoon redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het slachtoffer minderjarig was, kan er gesproken worden van schuld.
Seksuele handelingen
Wat wordt er nu eigenlijk verstaan onder seksuele handelingen? Het begrip seksuele handelingen kan mede ontuchtige handelingen omvatten. Bij de strafbaarstelling van het corrumperen van kinderen is het vereist dat het er sprake is van een uitgevoerde seksuele handeling.
Handelingen die van seksuele aard zijn, welke in strijd zijn met de sociaal-ethische norm, kunnen aangemerkt worden als ontuchtige handelingen. Slechts het tonen van je geslachtsdeel is niet in iedere situatie strafbaar. Wanneer je jouw geslachtsdeel dient te tonen in een medische situatie is er geen sprake van een strafbare seksuele handeling. Toch kan het tonen van je geslachtsdeel strafbaar zijn op grond van artikel 248d Sr. Zo oordeelde de Hoge Raad dat het openen van de gulp en het tonen van het geslachtsdeel in een besloten omgeving, waarin enkel de verdachte en twee minderjarige meisjes aanwezig waren, gekwalificeerd kan worden als seksuele handelingen in de zin van artikel 248d Sr (ECLI:NL:PHR:2016:540/ECLI:NL:HR:2016:1328).
Straffen
Het corrumperen van minderjarigen wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste 2 jaren of met een geldboete van de vierde categorie. In artikel 248 Sr is bepaalt dat in een aantal gevallen de maximale gevangenisstraf met een derde kan worden verhoogd. Dit is het geval indien:
- het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (artikel 248 lid 1 Sr);
- het feit wordt begaan tegen zijn kind, een kind over wie hij het gezag uitoefent, een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte (artikel 248 lid 2 Sr);
- het feit wordt begaan tegen een persoon bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt (artikel 248 lid 3 Sr);
- het feit wordt begaan tegen een persoon beneden de leeftijd van achttien jaar en het feit is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld (artikel 248 lid 5 Sr).
Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft richtlijnen uitgevaardigd waarin de strafeisen staan vermeld (Richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik van minderjarigen (2015R047). Bij het bepalen van het uitgangspunt voor de strafeis staat de feitelijke gedraging centraal, welke is onderverdeeld in vier categorieën op basis van de ernst van het feit. Elke categorie, ook wel basisdelict genoemd, hoort een strafbandbreedte als uitgangspunt. De verschillende categorieën beslaan zowel handelingen die de verdachte bij het slachtoffer heeft uitgevoerd als handelingen die de verdachte door het slachtoffer heeft laten uitvoeren bij zichzelf, bij het slachtoffer zelf of bij of door een ander. De strafbrandbreedtes per basisdelict gaat uit van éénmalig plegen door één meerderjarige verdachte, zonder dat er sprake is van recidive.
Categorie 1 – gevangenisstraf voor de duur van 2 weken – 6 maanden
Alle ontuchtige handelingen waarbij de minderjarige door de verdachte wordt geconfronteerd met seksuele handelingen zoals bedoeld in 248d (seksueel corrumperen). Ook vallen hieronder de situaties waarbij de minderjarige ertoe wordt gebracht zichzelf uit te kleden en zich (gedeeltelijk) naakt te tonen, zonder dat er sprake is van betasting door het slachtoffer zelf of door de verdachte of een derde.
Categorie 2 – gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden – 12 maanden
Alle ontuchtige handelingen waarbij er sprake is van aanraking tussen verdachte en slachtoffer of door het slachtoffer bij zichzelf of bij of door een ander. Zowel aanraking over de kleding als over de naakte huid valt binnen deze categorie, met uitzondering van aanraking van de naakte geslachtsdelen. Er valt onder meer te denken aan het aaien of wrijven over en betasten, grijpen, kussen of likken van de borsten, billen of overige lichaamsdelen. Ook het betasten van het kruis over de kleding behoort hiertoe. De tongzoen is uitgezonderd en valt onder categorie 3.
Categorie 3 – gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden – 36 maanden
Het ontuchtig aanraken van de naakte geslachtsdelen en het oraal, vaginaal of anaal binnendringen anders dan met een geslachtsdeel. Anders dan voor de bewezenverklaring, doet het er voor de strafmaat niet toe of er wordt binnengedrongen door de verdachte bij het slachtoffer of dat de verdachte het slachtoffer laat binnendringen. De handelingen kunnen variëren van het betasten tot het stimuleren van de geslachtsdelen, zoals aftrekken of vingeren. Ook de tongzoen valt binnen deze categorie.
Categorie 4 – gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden – 48 maanden
Alle ontuchtige handelingen waarbij er sprake is van oraal, vaginaal of anaal binnendringen met een geslachtsdeel. Anders dan voor de bewezenverklaring, doet het er voor de strafmaat niet toe of er wordt binnengedrongen door de verdachte bij het slachtoffer of dat de verdachte het slachtoffer laat binnendringen.
Nu artikel 248d Sr het corrumperen van kinderen betreft, vallen de categorieën 2, 3 en 4 af. Dit betekent dat het uitgangspunt van het Openbaar Ministerie een gevangenisstraf is voor de duur van 2 weken tot 6 maanden.
Naast deze strafbandbreedtes wordt er ook gekeken naar delictspecifieke factoren die de strafmaat eveneens kunnen beïnvloeden in positieve en in negatieve zin. Deze factoren kunnen dus een strafverhogende of strafverminderende werking hebben. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval dient steeds beoordeeld te worden of een factor strafverhogend of strafverminderend dient te werken. De factoren zijn onderverdeeld in drie groepen:
- factoren met betrekking tot de ernst van het feit: hierbij kan gedacht worden aan de frequentie en/of periode van het misbruik, het plegen van het misbruik in vereniging, verregaande handelingen zoals het gebruik van hulpmiddelen of bondageachtige handelingen, excessieve gevolgen zoals zwaar lichamelijk letsel, de dood of besmetting.
- factoren met betrekking tot (de kwetsbaarheid van) het slachtoffer: hierbij kan gedacht worden aan een afhankelijkheids- of vertrouwensrelatie, situatie of locatie zoals bijvoorbeeld de woning van het slachtoffer, de leeftijd van het slachtoffer, de mate van consensualiteit en eventuele bijzondere kwetsbaarheden van het slachtoffer.
- mate van bewuste en/of planmatige werkwijze door de verdachte rondom het feit: hierbij kan gedacht worden aan de totstandkoming en instandhouding van de misbruiksituatie en het seksueel misbruik, afdwingen van geheimhouding, de leeftijd en daarmee ook de ontwikkeling van de verdachte.
Rechtspraak
In bovengenoemde zaak werd de verdachte vrijgesproken van het corrumperen van kinderen. De rechtbank was van oordeel dat er geen sprake is geweest van ‘ertoe bewegen’ zoals dat in artikel 248d Sr vereist is. De rechtbank stelde vast dat de verdachte in het zicht van minderjarigen die de leeftijd van 16 jaren nog niet hadden bereikt, seksuele handelingen heeft gepleegd. De verdachte stond naast zijn bus, welke hij naast een fietspad had geparkeerd, te masturberen terwijl er twee meisjes van 14 en 15 voorbijfietsten. Even later zagen deze meisjes dezelfde bus verderop weer naast het fietspad geparkeerd staan. Toen zij weer langsfietsten zagen zij dat de verdachte opnieuw aan het masturberen was naast zijn bus. Omdat de verdachte geen enkele handeling heeft verricht die erop gericht was om de aandacht van de meisjes te vestigen op het masturberen, is er geen sprake van ‘ertoe bewegen’ in de zin van artikel 248d Sr. Het enkel voorbijrijden levert geen (stilzwijgende) uitnodiging op om (wederom) getuige te zijn van het masturberen door verdachte.
In bovengenoemde zaak is de verdachte veroordeeld voor het corrumperen van kinderen. Verdachte stopte met zijn bus naast drie minderjarige meisjes, welke hij aansprak. Hierop volgend heeft de verdachte zijn geslachtsdeel vastgepakt en aan de meisjes gevraagd wat zij daarvan vonden. De verdachte heeft in dit geval de meisjes bewust opgezocht en hen ertoe bewogen om getuige te zijn van de seksuele handeling, namelijk het vastpakken van zijn geslachtsdeel. Dat de verdachte dit deed voor zijn eigen seksueel gerief, maakt dat de verdachte handelde met een ontuchtig oogmerk. De verdachte in bovengenoemde zaak is hiervoor veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand en een werkstraf van 60 uren.
In bovenstaand arrest van het Gerechtshof Den Haag is de verdachte vrijgesproken van seksueel corrumperen. De verdachte werd verweten dat zij samen met de medeverdachte SM-handelingen heeft verricht in het bijzijn van haar minderjarige kinderen. De verdachte heeft bekend dat haar kinderen getuige zijn geweest van verschillende SM-handelingen. Dit deden zij om de kinderen te laten zien dat zij niet bang hoefde te zijn voor de medeverdachte, in tegenstelling tot de vorige partner van hun moeder, welke gewelddadig was. Maar ook om te laten zien dat SM-handelingen in een relatie liefdevol kunnen zijn. Er zouden geen sprake zijn van seksuele opwinding terwijl de SM-handelingen aan de minderjarige kinderen werd getoond. De rechtbank merkt hierbij op dat kinderen niet geconfronteerd zouden moeten worden met dergelijke handelingen. Dat de minderjarige kinderen hiervan getuigen moesten zijn heeft alle fatsoensnormen overschreden.
Geconcludeerd kan worden dat in dit geval wel degelijk de sociaal-ethische grens is overschreden. Echter hadden de handelingen niet tot doel om de eigen seksuele behoeften te bevredigen. Ook was het doel niet om de toenadering op seksueel gebied van de kinderen te vergroten. Verdachte is dan ook vrijgesproken van overtreding van artikel 248d Sr.
Taakstrafverbod
Op 3 januari 2012 is het taakstrafverbod in werking getreden. Het taakstrafverbod staat vermeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) en belemmert rechters om in bepaalde gevallen zogenoemde ‘kale’ taakstraffen op te leggen.
Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
- een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
- een van de misdrijven omschreven in de artikelen 181, 240b, 248a, 248b, 248cen 250.
Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:
1° aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
2° de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
3° Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.
Artikel 248d Sr staat niet specifiek genoemd in artikel 22b Sr. Eveneens betreft het geen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld. Er is dus niet altijd sprake van een taakstrafverbod bij een veroordeling voor artikel 248d Sr. Uiteraard kan dit anders zijn gelet op artikel 22b lid 2 Sr zoals hierboven beschreven.
Er bestaat voor rechters altijd de mogelijkheid om een taakstraf te combineren met een zeer korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van bijvoorbeeld 1 dag. Indien u in voorarrest heeft gezeten kan de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden beperkt tot de duur van het voorarrest. Daarnaast kan er dus wel een taakstraf worden opgelegd. U hoeft dan dus niet de gevangenis in.
Bewijsminimum ex artikel 342 lid 2 Sv: één getuige, is geen getuige, toch? (unis testis nullis testis)
In het Nederlandse strafrecht kan, op grond van artikel 342 lid 2 Sv, de rechter het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend baseren op de verklaring van één getuige. Dit noemen ze ook wel het wettelijk bewijsminimum. De Hoge Raad overweegt hierover het volgend in zijn arrest van 26 januari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK2094):
“Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij eraan in de weg staat dat de rechter tot een bewezenverklaring komt ingeval door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen”.
Maar wat betekent dit nu precies?
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige (ECLI:NL:HR:2018:717). Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist is dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Naast de door één getuige afgelegde verklaring over de gang van zaken dient te worden bezien in hoeverre daarvoor steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Het is daarbij, volgens de Hoge Raad, niet vereist dat het misbruik of de betrokkenheid van de verdachte daarbij, steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar kan het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring van de getuige in andere bewijsmiddelen, mits afkomstig van een andere bron, eveneens afdoende zijn.
Er mag geen te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal. Een voorbeeld hiervan is een zaak waarin de Hoge Raad op 10 juni 2014 arrest wees (ECLI:NL:HR:2014:1354).
In die zaak kon niet worden gesproken van steunbewijs dat specifiek zag op het seksueel misbruik, maar wel steun bood voor de getuigenverklaring op het punt van de concrete omstandigheden waaronder het misbruik volgens het slachtoffer had plaatsgevonden, namelijk tijdens het oppassen door de verdachte (de oom van het slachtoffer), bij haar ouders thuis, waarbij hij pornoboekjes liet zien. Volgens de Hoge Raad was “in het bijzonder gelet op de verklaring van de verdachte over het oppassen” voldaan aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv. De verdachte had inderdaad verklaard over het oppassen bij het slachtoffer thuis en bovendien over de aanwezigheid van pornoboekjes op de slaapkamer. Het “overige gebezigde bewijsmateriaal”, bestond uit informatie die terug te voeren was tot dezelfde bron als de verklaring van de aangeefster, namelijk uit diens dagboekaantekeningen en de verklaringen van twee vriendinnen aan wie ze over het misbruik had verteld.
Schakelbewijs /gelijksoortig patroon
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs, in de vorm van zogenaamd schakelbewijs onder omstandigheden is toegelaten. Dit kan aan de orde zijn indien verklaringen van verschillende aangevers niet in voldoende mate worden ondersteund door verklaringen van anderen. Dan rijst de vraag op welke grondslag de bewezenverklaring kan worden gebaseerd en dan komt het schakelbewijs om de hoek kijken. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geachte de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de vraag of er sprake is van een overeenkomende modus operandi (gelijksoortig patroon) kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die verdachte daarover heeft afgelegd (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AU5496 en ECLI:NL:HR:2017:3118).
Kort gezegd: het bewijs in elk van de zaken kan over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden (vgl. ECLI:NL:HR:2017:3118).
In een uitspraak van het gerechtshof Den Bosch d.d. 17 augustus 2018 (ECLI:GHSHE:2018:3430) is schakelbewijs in een zedenzaak aangenomen. In deze zaak is het gerechtshof uitgegaan van schakelbewijs ten aanzien van drie feiten op grond van de beide verklaringen afgelegd door de aangevers. Het gerechtshof heeft de verklaringen van beide slachtoffers over en weer gebruikt als steunbewijs van de bewezen verklaarde feiten. Het gerechtshof gaat hiertoe over omdat het bewijsmateriaal ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onderling op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van de andere te bewijze feiten, hetgeen volgens het gerechtshof duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. Voor wat betreft de modus operandi heeft het gerechtshof verwezen naar de gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte.
Betrouwbaarheid van verklaringen
In Nederland kennen wij een negatief-wettelijk bewijsstelsel. Dit betekent dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs moet zijn voor een rechter om te komen tot een bewezenverklaring. De rechter is daarbij gehouden aan bewijsminimumregels. De bewijsmiddelen zijn in de wet opgesomd in artikel 339 Sv:
- eigen waarneming van de rechter;
- de verklaring van de verdachte;
- de verklaring van een getuige;
- de verklaring van een deskundige en
- schriftelijke bescheiden.
In zedenzaken speelt de vraag naar de betrouwbaarheid van afgelegde verklaringen meestal een grote rol. Wanneer is een verklaring onbetrouwbaar en welk gevolg dient te worden gegeven aan een onbetrouwbare verklaring?
In de jurisprudentie zijn uitgangspunten te distilleren welke door rechters worden gevolgd om de betrouwbaarheid van verklaringen te toetsen. Zo wordt er altijd gekeken naar de gedetailleerdheid van de afgelegde verklaringen, de consistentie, de aannemelijkheid en de overeenkomsten met eventueel andere afgelegde verklaringen. Hoe gedetailleerde een verklaring is, hoe eerder deze als betrouwbaar zal worden bestempeld. Ditzelfde geldt ook voor consistente verklaringen. Indien een getuige meerdere verklaringen heeft aflegt, dan zal de consistentie in deze verklaringen in het voordeel van de getuige werken. Dit geldt uiteraard andersom op het moment dat er tegenstrijdigheden in de verklaringen zijn te vinden. Van belang is dat er dus goed naar de afgelegde verklaringen wordt gekeken en desnoods en afhankelijk van de verdedigingsstrategie wordt gekozen om gebruik te maken van het ondervragingsrecht van de verdediging. Door gebruikmaking van het ondervragingsrecht kan de betrouwbaarheid worden getoetst. Hierbij kan gedacht worden aan het horen van getuigen. Indien dit niet mogelijk is dan kan er eventueel een rechtspsycholoog worden ingeschakeld om de betrouwbaarheid van de verklaringen te toetsen.
Mocht de rechtbank twijfelen aan de betrouwbaarheid van een afgelegde getuigenverklaring, dan tast dit de overtuiging aan. Zoals reeds aangegeven dient er sprake te zijn van wettig en overtuigend bewijs. Bij het ontbreken van de overtuiging dient vrijspraak te volgen. Dit wil dus niet zeggen dat de verklaring op zichzelf niet betrouwbaar is, maar de rechter twijfelt.
Als de rechter niet twijfelt, kan hij er voor kiezen om een verklaring als onbetrouwbaar te bestempelen. De verklaring kan dan worden uitgesloten van het bewijs. Wat dan het gevolg is, is uiteraard afhankelijk van alle overige bewijsmiddelen in het dossier. Het uitsluiten van een verklaring van het bewijs, komt in de praktijk zelden voor. Dit heeft uiteraard te maken met het feit dat een zedenmisdrijf zich kenmerkt door een één-op-één situatie tussen de verdachte en het slachtoffer.
Politieverhoor
In de meeste gevallen wordt een verdachte van een zedenmisdrijf middels een zogenoemde ontbiedingsbrief uitgenodigd om op een bepaalde datum en tijdstip te verschijnen op het politiebureau teneinde te worden aangehouden en verhoord. Dit geeft de verdachte de gelegenheid om bijvoorbeeld vrij te regelen voor zijn werk en een advocaat in te schakelen. Belangrijk is om deze brief zeer serieus te nemen en direct contact op te nemen met een gespecialiseerde zedenadvocaat.
Opvragen dossier ex artikel 30 Sv
Alvorens een verdedigingsstrategie te kunnen bepalen is het van belang om het strafdossier op te vragen bij de officier van justitie. De wet biedt deze mogelijkheid in ieder geval aan een aangehouden verdachte. Uitermate van belang om hier dus gebruik van te maken. Het dossier biedt inzicht in de bewijsmiddelen welke door de politie zijn verzameld.
Let op: het dossier kan alleen door een advocaat worden opgevraagd. Hier gaat altijd enige tijd overeen, dus het is van belang om direct te schakelen zodra de ontbiedingsbrief op de deurmat valt.
Zwijgen of verklaren
In artikel 29 lid 1 Sv is één van de belangrijkste rechten van een verdachte wettelijk geregeld. Het gaat hier om het zwijgrecht. Het zwijgrecht is gebaseerd op het beginsel dat een verdachte niet aan zijn eigen veroordeling hoeft mee te werken.
Artikel 29 lid 1 Sv zegt hierover het volgende:
“In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhoorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft eene verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht.”
Door gebruik te maken van het zwijgrecht voorkomt een verdachte hij middels zijn eigen verklaring bewijs tegen zichzelf creëert. Maar wanneer is het verstandig om gebruik te maken van het zwijgrecht en wanneer is het afleggen van een verklaring noodzakelijk? Een gespecialiseerde zedenadvocaat kan u hierin begeleiden en bijstaan.
Zwijgen kan van belang zijn op het moment dat er onvoldoende wettig bewijs is. Dit kan het geval zijn als er, behoudens de verklaring van het slachtoffer, geen ander wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Op basis van een uitgebreid adviesgesprek met een gespecialiseerde zedenadvocaat en kennis van het dossier kan voor deze verdedigingsstrategie worden gekozen. Zwijgen kan ook een verdedigingsstrategie zijn, op het moment dat de officier van justitie weigert om het dossier te verstrekken. Onduidelijk is dan namelijk welke bewijsmiddelen de politie heeft verzameld en het is niet de bedoeling dat er een volstrekt ongeloofwaardige of onbetrouwbare verklaring wordt afgelegd. Er kan dan voor worden gekozen om in een later stadium alsnog een verklaring af te leggen, bijvoorbeeld tijdens een zitting.
Hoewel het zwijgrecht een rechtens te respecteren recht is, kleven hier ook nadelen aan. In de praktijk komt het steeds vaker voor dat verdachten die gebruik maken van het zwijgrecht langer in voorarrest blijven. Ook kan het gebeuren dat er feiten en omstandigheden zijn die schreeuwen om uitleg. Zwijgen kan dan als bewijs worden gebruikt tegen de verdachte.
Zwijgen of verklaren? Bespreek dit altijd met een gespecialiseerde zedenadvocaat!
Het verhoor
Het verhoor bij de politie is altijd opgebouwd volgens een vast patroon. De zedenrechercheurs maken daarbij altijd gebruik van een vooropgesteld verhoorplan.
Van belang is om te weten dat een zedenverhoor altijd wordt afgenomen door twee speciaal daarvoor opgeleide zedenrechercheurs. Zij zijn getraind om de druk tijdens verhoren op langzame wijze op te bouwen hetgeen uiteindelijk kan leiden tot een bekennende verklaring van een verdachte. De politie reserveert standaard meerdere dagen voor een zedenverhoor.
Het verhoor bestaat altijd uit twee delen namelijk een sociaal verhoor en een zakelijk verhoor.
Tijdens het sociale verhoor worden er persoonsgerichte vragen gesteld onder het mom van ‘wij willen u graag beter leren kennen’. Dit is het moment om al voorzichtig te zijn in het geven van antwoorden op de sociale vragen. Vragen aangaande social media gebruik en accounts en telefoonnummers heeft niets te maken met het ‘beter leren kennen van iemand’. Maar het heeft wel alles te maken met het zoeken naar bewijzen tegen de verdachte.
Na het sociale verhoor zal het zakelijke verhoor plaatsvinden waarbij er steeds meer wordt gevraagd naar de zaak zelf. Dan zal de kern van de zaak ook pas duidelijk worden. In de meeste gevallen zal het sociale verhoor vanzelf overlopen in het zakelijke verhoor. Het is dus van belang om altijd geconcentreerd en alert te blijven bij de vragen die worden gesteld. De bedoeling van de rechercheurs is namelijk om een verdachte langzaam mee te trekken vanuit het sociale verhoor naar het zakelijke verhoor, zonder daar ook maar iets over te zeggen.