Artikel 240b Sr – Bezit, verspreiden, vervaardigen van kinderporno
Het opzettelijk bezitten, verspreiden, vervaardigen etc. van kinderporno is strafbaar gesteld in artikel 240b Wetboek van Strafrecht:
“1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreidt, aanbiedt, openlijk tentoonstelt, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert, verwerft, in bezit heeft of zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaft.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die van het plegen van een van de misdrijven, omschreven in het eerste lid, een beroep of een gewoonte maakt.”.
Juridisch kader
Seksuele gedraging als bedoeld in artikel 240b Sr
Artikel 240b Sr stelt strafbaar het in het bezit hebben van afbeeldingen van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken. Voor een ‘afbeelding van een seksuele gedraging’ in de zin van artikel 240b Sr is vereist dat aan het schadelijkheidscriterium is voldaan. De schadelijkheid voor de jeugdige die op de afbeelding staat dan wel poseert, wordt er aan de hand van het karakter van de afbeelding en de context van de afbeelding beoordeeld. Indicaties voor dit karakter zijn bijvoorbeeld een onnatuurlijke pose, een duidelijk seksueel getinte houding dan wel een totaalbeeld waaruit duidelijk blijkt dat het erom gaat de aandacht te vestigen op de geslachtsdelen. De context van de seksuele gedraging zou kunnen worden versterkt door bepaalde kleding of voorwerpen dan wel een ongebruikelijke omgeving.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BO6446) ten aanzien van de toepassing van artikel 240b Wetboek van Strafrecht als volgt overwogen:
3.3. “aangenomen [moet worden] dat art. 240b Sr vooreerst ziet op een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, zoals die aan de hand van de afbeelding zelf kan worden vastgesteld, waaronder begrepen het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek. Het gaat hierbij om een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Voorts ziet art. 240b Sr op een afbeelding die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin toont, maar die, gelet op de wijze waarop zij is totstandgekomen eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Hierbij kan het gaan om een afbeelding van iemand in een houding of omgeving die weliswaar op zichzelf of in andere omstandigheden ‘onschuldig’ zouden kunnen zijn, maar die in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking heeft”.
Voorts heeft de Hoge Raad in het arrest van 10 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1359) het volgende overwogen:
3.5. “Het Hof heeft geoordeeld dat de in de tenlastelegging genoemde afbeeldingen van de geslachtsdelen van de minderjarige jongen, mede gelet op de wijze waarop zij zijn totstandgekomen – naar in zijn overwegingen besloten ligt – onmiskenbaar strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de verdachte de focus van de camera, waarmee de afbeeldingen zijn vervaardigd, (nagenoeg) op de hoogte van de geslachtsdelen van de minderjarige jongen heeft afgesteld, hij de jongen vervolgens heeft opgedragen zich te gaan douchen waarbij filmopnames zijn gemaakt van de ontblote geslachtsdelen van de jongen en hij de filmpjes vervolgens op zijn computer heeft overgebracht en bekeken. Gelet hierop is evenmin onbegrijpelijk ’s Hofs kennelijke oordeel dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de pose waarin de jongen in de gegeven omstandigheden voor de camera heeft gestaan”.
In dit kader dient ook acht geslagen te worden op Richtlijn 2011/92/EU (verder de Richtlijn), waarvan artikel 2, onder (c) kinderpornografie definieert als:
- i) alle materiaal dat de visuele weergave behelst van een kind dat deelneemt aan echte of gesimuleerde expliciete seksuele handelingen;
- ii) elke weergave voor primair seksuele doeleinden van de geslachtsorganen van een kind”
Voorts is nog van belang de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie waarin de nationale rechter wordt opgedragen het nationale recht zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken (HvJ EG 10 april 1984, 14/83, ECLI:EU:C:1984:153 (Von Colson en Kamann), HvJ EG 13 november 1990, 106/89, ECLI:EU:C:1990:395 (Marleasing)).
Deze verplichting vindt evenwel haar begrenzing in de algemene rechtsbeginselen die deel uitmaken van het gemeenschapsrecht, en met name in het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht. (HvJ EG 8 oktober 1987, 80/86, ECLI:EU:C:1987:431 (Kolpinghuis)). Dit betekent dat richtlijnconforme interpretatie niet ertoe mag leiden dat de strafwet ten nadele van de verdachte wordt uitgebreid (HvJ EG 12 december 1996, C-74/95 en C-129 95, ECLI:EU:C:1996:491 (Procura della Repubblica/X)).
Verder heeft het Hof van Justitie bepaald dat het beginsel van de richtlijnconforme uitlegging in het bijzonder door de nationale rechter dient te worden toegepast, wanneer de nationale wetgever heeft geoordeeld dat de van vóór de betrokken richtlijn daterende bepalingen van zijn nationale recht voldeden aan de vereisten van die richtlijn (HvJ EG 16 december 1993, C-334/92, ECLI:EU:C:1993:945 (Wagner Miret)).
Bij de parlementaire behandeling van de implementatie van de richtlijn 2011/93/EU heeft de Minister van Veiligheid en Justitie in de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2012/13, 33 580, nr. 3, p. 7‐8.) overwogen (met verwijzing naar het hierboven genoemde arrest van de Hoge Raad van 7 december 2010): “dat de betekenis die in de jurisprudentie van de Hoge Raad aan het begrip seksuele gedraging wordt gegeven, aansluit bij de definitie van kinderpornografie uit artikel 2, onder (c), van de richtlijn en dat de bestaande delictsomschrijving in artikel 240b Sr de bescherming biedt die de richtlijn beoogt te bieden”. In verband daarmee heeft de wetgever het niet noodzakelijk geacht de definitie van kinderpornografie uit artikel 2, onder (c), van de Richtlijn expliciet op te nemen in artikel 240b Wetboek van Strafrecht.
Het voorgaande biedt de volgende drie uitgangspunten ten aanzien van het bestanddeel seksuele gedraging als bedoeld in artikel 240b Wetboek van Strafrecht:
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 7 december 2010 en 6 juni 2014 duidelijk gemaakt dat de definitie van kinderpornografie als bedoeld in artikel 240b Wetboek van Strafrecht verder strekt dan afbeeldingen van gedragingen van expliciet seksuele aard. Ook indien er geen sprake is van een expliciet seksuele gedraging, kan er sprake zijn van kinderpornografie. Dat is het geval wanneer de foto, gezien de wijze waarop deze tot stand is gekomen, strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Daarbij noemt de Hoge Raad bij wijze van voorbeeld (en dus niet limitatief) een afbeelding van iemand in een houding of omgeving of vanuit een camerastandpunt waardoor in het concrete geval de afbeelding een onmiskenbaar seksuele strekking heeft.
De Europese wetgever heeft in artikel 2, onder (c) van de Richtlijn expliciet aangegeven dat naast afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij minderjarigen betrokken ook afbeeldingen van de geslachtsorganen van kinderen voor primair seksuele doeleinden onder de definitie van kinderpornografie vallen.
De wetgever heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 240b Wetboek van Strafrecht de door de Richtlijn gegeven definitie omvat. De Hoge Raad heeft reeds aangegeven dat artikel 240b Wetboek van Strafrecht niet enkel strafbaar stelt de afbeeldingen van gedragingen van expliciet seksuele aard, maar ook afbeeldingen die, gezien de wijze waarop zij tot stand zijn gekomen, onmiskenbaar strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling.
Deze uitgangspunten leiden samen tot de conclusie dat artikel 240b Wetboek van Strafrecht mede omvat elke weergave voor primair seksuele doeleinden van de geslachtsorganen van een kind, zoals beoogd door de Richtlijn (ECLI:NL:RBGEL:2018:1994).
Opzettelijk bezit van kinderporno
In de meeste strafzaken gaat het om het strafbare digitale bezit van kinderpornografisch materiaal. In bezit hebben vereist opzet tot uitdrukking komende in een zekere beschikkingsmacht. Dat onderscheidt bezit van het zich toegang verschaffen. Of daarin ook het onderscheid ligt met het verwerven is aan de hand van de wetgevingsstukken niet vast te stellen. Voor strafbaar bezit van een digitaal bestand met kinderpornografisch materiaal moet er aan drie voorwaarden voldaan zijn. In de eerste plaats moet het bestand zijn vastgelegd, bijvoorbeeld doordat het is opgeslagen op de harde schijf van een computer of andere gegevensdrager (HR 28 februari 2006, LJN AU9104, conclusie A-G Machielse). Het bezit van één afbeelding voor eigen gebruik is al voldoende (HR 21 april 1998, NJ 1998/782). Het enkele bekijken van digitale kinderpornografie levert momenteel nog geen bezit op (Kamerstukken II 2001/02, 27745, 14), er bestaan echter voornemens het kijken nádat men zich toegang heeft verschaft strafbaar te stellen (Kamerstukken II 2008/09, 31808, 3). In de tweede plaats moet de verdachte opzet hebben gehad op het bezit van het bestand. Dit betekent dat hij zich er bewust van moet zijn, althans ten minste moet kunnen vermoeden, dat het bestand is vastgelegd. De digitale recherche is in staat om met speciale software kinderporno op te sporen op de computer of andere gegevensdrager. Zelfs ingeval de kinderporno door de gebruiker is verwijderd. Het kan voorkomen dat een verdachte onbedoeld kinderporno heeft gedownload als zijnde bijvangst. Wanneer de kinderporno in die situatie onmiddellijk worden verwijderd, levert dit geen strafbaar bezit van kinderporno op. In de derde plaats moet er namelijk nog sprake zijn van beschikkingsmacht over de kinderporno. Voor beschikkingsmacht is blijkens de Hoge Raad (HR 28 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9104) vereist dat de gebruiker zonder tussenkomst van een professional, zoals bijvoorbeeld de digitale recherche, de kinderporno moet kunnen bekijken.
Het zich opzettelijk de toegang verschaffen tot kinderporno
Met ingang van 1 januari 2010 is art. 240b Sr verruimd en is in dit artikel – naast onder meer het bezit van, kort gezegd, kinderporno – het zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang verschaffen tot kinderporno strafbaar gesteld. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis is met die wijziging van art. 240b Sr beoogd strafbaarstelling mede toe te snijden op gevallen waarin sprake is van het door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst kunnen beschikken over en kunnen bekijken van kinderporno, zonder dat tevens sprake is van “bezit” als bedoeld in art. 240b Sr, omdat het kinderpornografische materiaal niet door de betrokkene wordt opgeslagen op de computer of andere gegevensdrager. Het enkele bekijken van kinderporno is door de wetgever evenwel niet strafbaar gesteld. Er is een actieve handeling vereist, gericht op het zich verschaffen van toegang tot digitale gegevens. Indicaties voor het opzet kunnen zijn gelegen in de historische gegevens, in samenhang met online betalingsverkeer te herleiden tot websites waarop kinderpornografie wordt aangeboden, het beschikken over wachtwoorden of inloggegevens, de hyperlink of de extensie (Kamerstukken II 2008/09, 31810, 3, p. 4). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat sprake is van “zich toegang verschaffen” als de verdachte een gedraging verricht die is gericht op het verkrijgen van toegang tot kinderporno, bijvoorbeeld door het bezoeken van kinderpornografische websites. Het opzet van de verdachte dient, al dan niet in voorwaardelijke vorm, te zijn gericht op het verkrijgen van die toegang.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaft” hoeft niet expliciet te blijken dat gebruik is gemaakt van technologische middelen zoals “versleuteling of een besloten computernetwerk” (HR 7 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:167).
Opzettelijk vervaardigen van kinderporno
Hieronder wordt kort gezegd verstaan het maken van kinderporno. Het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal kan diverse handelingen omvatten. Van vervaardigen is al sprake als op geheel vrijwillige basis en binnen een relatie minderjarigen erotische opnamen van elkaar maken, maar aan het andere eind van het spectrum bevinden zich de zaken waarin een verdachte zelf een (pleeg-, stief-, oppas-) kind seksueel misbruikt en daar voor commerciële doeleinden beeldmateriaal van produceert. Voorts is sprake van vervaardigen van kinderporno als een verdachte foto’s van kinderhoofdjes op pornografische foto’s van volwassenen plakt, realistische tekeningen of computeranimaties maakt, maar ook als (heimelijk) beeldmateriaal gemaakt wordt van (naakt) spelende kinderen, met een kenbaar seksuele strekking. De Nederlandse verdachte die naar het buitenland reist om daar kinderen te misbruiken en die van dat misbruik afbeeldingen maakt, valt ook onder de categorie vervaardigen van kinderporno. Het maken van opnames van een computerscherm waarop reeds bestaande kinderporno wordt getoond, levert echter geen vervaardigen van kinderporno op (HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:93).
Het verspreiden van kinderporno
Het strafbaar verspreiden van kinderporno omvat vele varianten. Zo maakt iemand zich schuldig aan verspreiding door een enkel bestand per email aan een ander persoon te sturen, maar ook door kinderpornografische bestanden op een website of ander internetomgeving te plaatsen, zelf voor commerciële doeleinden een kinderpornografische website te onderhouden of deze bestanden door het gebruik van P2P (“peer to peer”)-software aan anderen ter beschikking te stellen. Verspreiden kan zowel het ter beschikking stellen van meerdere afbeeldingen betreffen, als het verspreiden van verschillende exemplaren van een enkele afbeelding. Het enkele ter beschikking stellen van een wachtwoord is onvoldoende. Daadwerkelijk gebruik door de ander is vereist (ECLI:NL:GHAMS:2016:1891).
Het verwerven van kinderporno
Hieronder moet worden begrepen het verkrijgen van beschikkingsmacht over kinderporno. Voorafgaande kennisneming van de inhoud is geen vereiste voor verwerven. Vereist is wel dat men minstens voorwaardelijk opzet heeft op de inhoud van het verworvene.
Downloaden is een digitale manier van verwerven, maar er kan ook kinderporno verworven worden door het in ontvangst nemen van fysiek beschikbaar gesteld materiaal van een ander, bijvoorbeeld aanwezige kinderporno op een externe harde schijf, USB of DVD.
Het invoeren, doorvoeren en/of uitvoeren van kinderporno
Het gaat hier om het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van kinderporno.
Openlijk tentoonstellen van kinderporno
Het openlijk tentoonstellen van kinderporno vereist een actieve handeling, gericht op de kennisname van het materiaal door derden. Het is niet vereist dat het materiaal op een openbare plaats ten toon wordt gesteld. Voor het tentoonstellen is het feit dat men het materiaal voorhanden heeft onvoldoende, omdat in een dergelijk geval sprake is van in bezit hebben van kinderporno (Rechtbank Leeuwarden 10 november 2009, LJN BK2796).
Gewoonte maken van kinderporno
Het maken van een gewoonte van het bezit, vervaardigen, verwerven, verspreiden, invoeren, doorvoeren, uitvoeren, tentoonstellen van kinderporno is een strafverzwarende omstandigheid. Een commercieel oogmerk is niet vereist volgens de Hoge Raad in zijn arrest van 7 december 2010, LJN BN8215. Het een beroep of gewoonte maken moet kunnen volgen uit de bewezenverklaring en dus op de zitting zijn besproken (HR 6 december 2011, LJN BT2532). Wanneer een verdachte hiervoor veroordeeld wordt, kan aan hem een maximale gevangenisstraf van 8 jaren worden opgelegd met als resultaat een verruiming van de toepasbare strafvorderlijke bevoegdheden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het opnemen van vertrouwelijke communicatie als bedoeld in artikel 126la e.v. Sv. Hier ligt dus een duidelijke verdedigingstaak door een gespecialiseerde zedenadvocaat.
Straffen
Wettelijk strafmaximum
Volgens de wettelijke bepaling staat er op overtreding van artikel 240b Sr een gevangenisstraf van maximaal 4 jaar. Bij het maken van een gewoonte van het bezit, vervaardigen, verwerven, verspreiden, invoeren, doorvoeren, uitvoeren, tentoonstellen van kinderporno geldt derhalve een ‘dubbel’ strafmaximum van 8 jaar! De wetgever heeft artikel 240b Sr gekwalificeerd als een zeer ernstig feit. Het bezit, vervaardigen, verwerven, verspreiden, invoeren, doorvoeren, uitvoeren, openlijk tentoonstellen van kinderporno is een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan op grond van artikel 67 lid 1 Wetboek van Strafvordering (beter bekend in de volksmond als het voorarrest). In de praktijk zien wij de ernst van dit strafbare feit ook duidelijk terug in de (mogelijke) duur van de voorlopige hechtenis en de door rechtbanken en/of gerechtshoven op te leggen straffen.
Verhoging wettelijk strafmaximum
Buiten de strafbaarstelling in artikel 240b Sr heeft de wetgever eveneens nagedacht over omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die ertoe kunnen leiden dat het wettelijk strafmaximum van 4 jaar nog eens met een derde wordt verhoogd of tot een strafmaximum van 15 of 18 jaar! Deze verhoging van het wettelijk strafmaximum is bepaald in artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht:
“Lid 1. De in de artikelen 240b, 242 tot en met 247, 248a tot en met 248f, 249 en 250 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Lid 2. De in de artikelen 240b, 242 tot en met 247 en 248a tot en met 248f bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, een kind over wie hij het gezag uitoefent, een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte.
Lid 3. De in de artikelen 240b, 244, 245, 248a tot en met 248f, 249, eerste lid, en 250 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de schuldige het feit begaat tegen een persoon bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt.
Lid 5. De in de artikelen 240b, 244, 245, 248a tot en met 248f, 249, eerste lid, en 250 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien het feit is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld.
Lid 7. Indien een der in de artikelen 240b, 243, 245 tot en met 247, 248a, 248b, 248f en 249 omschreven misdrijven zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft of daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, wordt gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.
Lid 8. Indien een der in de artikelen 240b, 242, 243 tot en met 247, 248a, 248b, 248f en 249 omschreven misdrijven de dood ten gevolge heeft, wordt gevangenisstraf van ten hoogste achttien jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.
Straffen in de praktijk
Voor de op te leggen straffen ingeval van het bezit, vervaardigen, verwerven, verspreiden, invoeren, doorvoeren, uitvoeren, openlijk tentoonstellen van kinderporno, bestaan richtlijnen van het Openbaar Ministerie als richtlijnen voor de Rechtspraak.
Door het Openbaar Ministerie zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:
Aanwijzing kinderpornografie
Deze aanwijzing geeft een kader en regels voor de strafrechtelijke aanpak van zaken betreffende kinderporno. De aanwijzing is een aanvulling op de Aanwijzing zeden, die onverkort van toepassing is op kinderpornozaken, tenzij in de Aanwijzing kinderpornografie anders wordt aangegeven.
Richtlijn voor strafvordering Kinderpornografie
Deze richtlijn bevat de criteria aan de hand waarvan in individuele zaken een strafeis geformuleerd dient te worden in zaken die ter zitting aan de rechter worden voorgelegd. Daarnaast kunnen er omstandigheden aan de orde zijn die maken dat een afdoening buiten de zittingszaal meer gewenst is en een snellere interventie, met onder andere een intensieve, gedragsbeïnvloedende behandeling, een zinvollere reactie is dan een traject naar de rechtbank. De criteria op basis waarvan en de wijze waarop het OM tot een dergelijke afdoeningsbeslissing kan komen, worden beschreven in deze richtlijn.
Oriëntatiepunten voor straftoemeting en overige LOVS-afspraken
Ook de Rechtspraak heeft beleid voor de straftoemeting ontwikkeld. Zo heeft het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, voorheen Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken) in 1998 hiertoe een aanzet gegeven om te komen tot een consistent landelijk straftoemetingsbeleid. Besloten is om in de loop van de tijd een strafmaat aan te geven waarop de rechter zich kan oriënteren bij de oplegging van de straf voor een bepaald delict. Het LOVS heeft de navolgende oriëntatiepunten ontwikkeld voor overtreding van artikel 240b Sr:
Omschrijving | Oriëntatiepunt |
Bezit/verwerven van kinderporno, zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang tot kinderporno verschaffen | 240 uur taakstraf + 6 maanden gevangenisstraf, waarvan een kort gedeelte onvoorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden |
Verspreiden, aanbieden, openlijk tentoonstellen, invoeren, doorvoeren, uitvoeren van kinderporno | 1 jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk |
Vervaardigen van kinderporno | 2 jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk |
Een beroep of gewoonte maken van het bezit van kinderporno | 1 jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk |
Een beroep of gewoonte maken van het verspreiden, aanbieden, openlijk tentoonstellen, invoeren, doorvoeren, uitvoeren van kinderporno | 2 jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk |
Een beroep of gewoonte maken van het vervaardigen van kinderporno | 4 jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk |
De praktijk wijkt overigens regelmatig af van de ‘richtlijnen’. In de praktijk zien wij uiteenlopende straffen voor overtreding van artikel 240b Sr. Er is ook vaak geen pijl op te trekken, en dat maakt dat de voorbereiding van de verdediging van zedendelinquenten maatwerk is. Enkel een ervaren, gespecialiseerde zedenadvocaat is daartoe in staat. In de meeste gevallen lukt het de gespecialiseerde zedenadvocaten verbonden aan Strafpleiters Nederland om uw strafzaak tot een goed einde te brengen!
Taakstrafverbod
Op 3 januari 2012 is het taakstrafverbod in werking getreden. Het taakstrafverbod staat vermeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) en belemmert rechters om in bepaalde gevallen zogenoemde ‘kale’ taakstraffen op te leggen.
Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
- een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
- een van de misdrijven omschreven in de artikelen 181, 240b, 248a, 248b, 248cen 250.
Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:
1° aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
2° de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
3° Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.
Bij een veroordeling voor kinderporno geldt dat er vrijwel altijd sprake is van een taakstrafverbod, al hebben onze zedenadvocaten het in de praktijk weleens anders meegemaakt. In een niet-gepubliceerde uitspraak volgt dat de ernst van de kinderporno mede bepalend is voor het al dan niet aannemen van het taakstrafverbod. U kunt bijvoorbeeld denken aan nudisten foto’s/video’s die wél als kinderpornografisch materiaal zijn bestempeld, maar voor rechters geen aanleiding hoeven te vormen voor het hanteren van het strenge taakstrafverbod.
Een gespecialiseerd zedenadvocaat weet het taakstrafverbod in de praktijk wel te omzeilen. Het is daarom uitermate van belang om een gespecialiseerde zedenadvocaat in te schakelen!
Politieverhoor
In de meeste gevallen wordt een verdachte van een zedenmisdrijf middels een zogenoemde ontbiedingsbrief uitgenodigd om op een bepaalde datum en tijdstip te verschijnen op het politiebureau teneinde te worden aangehouden en verhoord. Dit geeft de verdachte de gelegenheid om bijvoorbeeld vrij te regelen voor zijn werk en een advocaat in te schakelen. Belangrijk is om deze brief zeer serieus te nemen en direct contact op te nemen met een gespecialiseerde zedenadvocaat.
Opvragen dossier ex artikel 30 Sv
Alvorens een verdedigingsstrategie te kunnen bepalen is het van belang om het strafdossier op te vragen bij de officier van justitie. De wet biedt deze mogelijkheid in ieder geval aan een aangehouden verdachte. Uitermate van belang om hier dus gebruik van te maken. Het dossier biedt inzicht in de bewijsmiddelen welke door de politie zijn verzameld. Let op: het dossier kan alleen door een advocaat worden opgevraagd. Hier gaat altijd enige tijd overeen, dus het is van belang om direct te schakelen zodra de ontbiedingsbrief op de deurmat valt.
Zwijgen of verklaren
In artikel 29 lid 1 Sv is eén van de belangrijkste rechten van een verdachte wettelijk geregeld. Het gaat hier om het zwijgrecht. Het zwijgrecht is gebaseerd op het beginsel dat een verdachte niet aan zijn eigen veroordeling hoeft mee te werken.
Artikel 29 lid 1 Sv zegt hierover het volgende:
“In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhoorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft eene verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht.”
Door gebruik te maken van het zwijgrecht voorkomt een verdachte hij middels zijn eigen verklaring bewijs tegen zichzelf creëert. Maar wanneer is het verstandig om gebruik te maken van het zwijgrecht en wanneer is het afleggen van een verklaring noodzakelijk? Een gespecialiseerde zedenadvocaat kan u hierin begeleiden en bijstaan.
Zwijgen kan van belang zijn op het moment dat er onvoldoende wettig bewijs is. Dit kan het geval zijn als er, behoudens de verklaring van het slachtoffer, geen ander wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Op basis van een uitgebreid adviesgesprek met een gespecialiseerde zedenadvocaat en kennis van het dossier kan voor deze verdedigingsstrategie worden gekozen. Zwijgen kan ook een verdedigingsstrategie zijn, op het moment dat de officier van justitie weigert om het dossier te verstrekken. Onduidelijk is dan namelijk welke bewijsmiddelen de politie heeft verzameld en het is niet de bedoeling dat er een volstrekt ongeloofwaardige of onbetrouwbare verklaring wordt afgelegd. Er kan dan voor worden gekozen om in een later stadium alsnog een verklaring af te leggen, bijvoorbeeld tijdens een zitting.
Hoewel het zwijgrecht een rechtens te respecteren recht is, kleven hier ook nadelen aan. In de praktijk komt het steeds vaker voor dat verdachten die gebruik maken van het zwijgrecht langer in voorarrest blijven. Ook kan het gebeuren dat er feiten en omstandigheden zijn die schreeuwen om uitleg. Zwijgen kan dan als bewijs worden gebruikt tegen de verdachte.
Zwijgen of verklaren? Bespreek dit altijd met een gespecialiseerde zedenadvocaat!
Het verhoor
Het verhoor bij de politie is altijd opgebouwd volgens een vast patroon. De zedenrechercheurs maken daarbij altijd gebruik van een vooropgesteld verhoorplan.
Van belang is om te weten dat een zedenverhoor altijd wordt afgenomen door twee speciaal daarvoor opgeleide zedenrechercheurs. Zij zijn getraind om de druk tijdens verhoren op langzame wijze op te bouwen hetgeen uiteindelijk kan leiden tot een bekennende verklaring van een verdachte. De politie reserveert standaard meerdere dagen voor een zedenverhoor.
Het verhoor bestaat altijd uit twee delen namelijk een sociaal verhoor en een zakelijk verhoor.
Tijdens het sociale verhoor worden er persoonsgerichte vragen gesteld onder het mom van ‘wij willen u graag beter leren kennen’. Dit is het moment om al voorzichtig te zijn in het geven van antwoorden op de sociale vragen. Vragen aangaande social media gebruik en accounts en telefoonnummers heeft niets te maken met het ‘beter leren kennen van iemand’. Maar het heeft wel alles te maken met het zoeken naar bewijzen tegen de verdachte.
Na het sociale verhoor zal het zakelijke verhoor plaatsvinden waarbij er steeds meer wordt gevraagd naar de zaak zelf. Dan zal de kern van de zaak ook pas duidelijk worden. In de meeste gevallen zal het sociale verhoor vanzelf overlopen in het zakelijke verhoor. Het is dus van belang om altijd geconcentreerd en alert te blijven bij de vragen die worden gesteld. De bedoeling van de rechercheurs is namelijk om een verdachte langzaam mee te trekken vanuit het sociale verhoor naar het zakelijke verhoor, zonder daar ook maar iets over te zeggen.