Artikel 240 Sr – Schuldaanranding

LET OP: dit wetsartikel is per 1 juli 2024 gewijzigd. Mocht u verdacht worden van pornografie vóór 1 juli 2024, dan verwijzen wij u graag naar het oude wetsartikel, artikel 240 Sr.
Per 1 juli 2024 is in artikel 240 Sr het navolgende strafbaar gesteld:
“Als schuldig aan schuldaanranding wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, degene die met een persoon seksuele handelingen verricht terwijl diegene ernstige reden heeft om te vermoeden dat bij die persoon daartoe de wil ontbreekt.”
Juridisch kader
In artikel 240 Sr is schuldaanranding strafbaar gesteld. Van aanranding wordt gesproken als er handelingen van seksuele aard worden verricht, die bestaan uit aanrakingen van (seksuele) lichaamsdelen. Er dient een ernstig vermoeden te bestaan dat de wil bij de andere persoon ontbrak met betrekking tot het seksuele contact om te voldoen aan de ondergrens van de strafrechtelijke aansprakelijkheid bij schuldaanranding. Er is sprake van schuldaanranding op het moment dat iemand zich bewust is van de feiten en omstandigheden die erop wijzen dat de wil bij de ander mogelijk ontbreekt, maar daaruit niet de conclusie trekt dat er een reële kans bestaat dat de wil tot seksueel contact bij die andere persoon ontbreekt. Als verdachte heb je in plaats van af te zien van het seksuele contact met de ander of zonder eerst op toereikende wijze te verifiëren of de ander het seksuele contact nog steeds vrijwillig ondergaat, er juist ten onrechte vanuit gegaan dat de wil tot het seksuele contact aanwezig was bij de ander.
Degene die met een persoon seksuele handelingen verricht
In het nieuwe artikel 239 Sr zijn diverse definitiebepalingen opgenomen, waaronder de definitie van ‘degene die met een persoon seksuele handelingen verricht’. Met ‘degene die met een persoon seksuele handelingen verricht’ wordt volgens de wetgever niet alleen bedoeld het dwingen van een ander om seksuele handelingen te verrichten met de verdachte. Ook het dwingen van een persoon om bij/met zichzelf seksuele handelingen te verrichten valt daaronder. Tot slot valt daar ook het dwingen van een persoon om met een derde persoon seksuele handelingen te verrichten of door een derde te laten ondergaan onder. Bij het laten ondergaan van seksuele handelingen door een derde is het strafrechtelijk gezien van belang dat de verdachte een bepaalde regie had met betrekking tot het handelen van de persoon met de derde persoon. Dit houdt in dat er sprake dient te zijn van een actieve gedraging aan de zijde van de verdachte die een persoon seksuele handelingen laat verrichten met/bij een derde persoon. Als jij op de uitkijk staat terwijl de persoon met/bij een derde seksuele handelingen moet verrichten, dan valt dat blijkens de Memorie van Toelichting niet louter onder ‘het laten ondergaan van een derde’. Ook het niet verhinderen dat een persoon seksuele handelingen met/bij een derde persoon dient te verrichten valt niet louter onder die beschrijving. Wel kan in dergelijke gevallen sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen of strafbare deelnemingsvormen zoals medeplichtigheid. Die derde persoon kan evenwel slachtoffer zijn, maar het is dus ook mogelijk dat die derde persoon als mededader wordt gezien.
Handelingen die bestaan uit een op een seksuele beleving gerichte aanraking(en) van lichaamsdelen
Bij aanranding gaat het om het aanraken van een andere persoon, waarbij de handelingen betrekking hebben op een seksueel beleving gerichte aanrakingen van lichaamsdelen. Opgemerkt dient te worden dat er niet enkel sprake is van aanranding als de blote huid wordt aangeraakt, aanranding kan eveneens plaatsvinden op het moment dat het om aanrakingen over de kleding gaat of een combinatie daarvan. Op het moment dat seksuele interactie tussen de verdachte en het slachtoffer ontbreekt, kan niet gesproken worden van schuldaanranding. Seksuele interactie ontbreekt bijvoorbeeld volledig indien een verdachte van een ander heimelijk seksueel beeldmateriaal vervaardigt. Dergelijke gedragingen zijn strafbaar gesteld onder artikel 139h, te weten misbruik maken van seksueel beeldmateriaal, maar vallen niet onder de strafbaarstelling van schuldaanranding.
De bekendste vormen van aanranding is het aanraken van seksuele lichaamsdelen, zoals de billen, borsten en geslachtsdelen. Ook het aanraken van andere lichaamsdelen die in het licht van een bepaalde context waarin die aanrakingen plaatsvinden kan een seksuele strekking krijgen. Hierbij kan gedacht worden aan het aanraken van het bovenbeen gedurende een rijles, terwijl dit totaal overbodig is voor het geven van een rijles. Indien sprake is van een in het openbaar verrichte aanraking die van korte duur is en met een gering fysiek component, dan wordt opgetreden op grond van artikel 429ter Sr, te weten seksuele intimidatie (Kamerstukken II 2022/23, 36222 nr. 3, p. 78)
Ontbreken van de wil
Centraal staat de ontbrekende wil ten aanzien van het seksuele contact bij het slachtoffer om tot een bewezenverklaring te komen van schuldaanranding. Als de ander psychisch of fysiek niet in staat blijkt te zijn om zijn/haar wil te uiten, dan is in ieder geval sprake van een ontbrekende wil. Naast situaties waarin het slachtoffer expliciet te kennen heeft gegeven dat hij/zij het seksuele contact niet wil, bestaan er ook situaties waarin duidelijk waarneembaar is dat er sprake is van afwezigheid van ook maar enige vrije positieve wilsuiting bij de andere persoon. De toestemming die voortvloeit uit de vrije wil wordt gekoppeld aan de omstandigheden van het geval. Daardoor is sprake van ruimte om wederzijds goedvinden anders tot uiting te brengen dan enkel door expliciete communicatie daaromtrent voorafgaand aan het seksuele contact, zoals door middel van een positieve wilsuiting. Op het moment dat vrije positieve wilsuiting ontbreekt ontstaat er een strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Via een negatieve, terughoudende- of trekkende en passieve opstelling van de andere persoon doormiddel van (non-)verbaal gedrag kan de afwezigheid van positieve wilsuiting worden geuit. Op het moment dat de betrokkenen ten opzichte van elkaar terechtkomen in een ongelijkwaardige situatie kan de vrije positieve wilsuiting worden belemmerd. Strafrechtelijk relevante ongelijkwaardigheid ontstaat wanneer de wilsvrijheid van de ander wordt beïnvloed of beperkt door de omstandigheden waarin het seksuele contact plaatsvindt. Bij het beoordelen hiervan speelt de feitelijke relatie tussen de betrokkenen een belangrijke rol. Als de situatie of relatie sterk ongelijkwaardig is, kan dit ertoe leiden dat de ondergeschikte persoon niet vrij was om zijn of haar wil met betrekking tot het seksuele contact te uiten.
Het vaststellen van de ontbrekende wil kan op twee manieren geschieden. Ten eerste kan dit worden aangetoond als blijkt dat de ander tijdens het seksuele contact geen toestemming gaf en dit op een of andere manier (verbaal of non-verbaal) heeft laten blijken. Het tweede pad betreft uitzonderlijke gevallen waarin de ander tijdens de seksuele handelingen feitelijk instemt, maar die instemming niet op een vrije manier tot stand is gekomen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de ander lichamelijk of geestelijk onmachtig is (zoals vermeld in artikel 244 Sr), of wanneer het seksuele contact plaatsvindt binnen een afhankelijkheidsrelatie, zoals een functionele of hiërarchische verhouding.
Aanranding of verkrachting kan dan ook nog van toepassing zijn wanneer het slachtoffer het besef van onvrijwilligheid niet onmiddellijk heeft, maar dit pas na het seksuele contact ervaart. Bij dit tweede pad is er alleen sprake van schuld aan aanranding of verkrachting als de dader een ‘ernstige reden had om te vermoeden’ dat de ander niet in staat was om volledig instemming te geven en toch seksueel contact had. Voor een veroordeling moet er altijd bewijs zijn van duidelijke signalen dat de ander niet volledig in staat was om toestemming te geven, en deze signalen moeten door de rechter worden vastgesteld. Dit biedt bescherming tegen valse beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en voorkomt dat consensuele seksuele handelingen strafbaar worden enkel omdat een van de betrokkenen later spijt krijgt (Kamerstukken I 2023/24, 36222, nr. C, p. 8-9).
Gevalstypen ontbreken van de wil
Voor het bewijs van de wetenschap op het ontbreken van de wil van de ander kan in vijf niet-limitatieve gevalstypen sprake zijn:
- Gedrag van de ander
Wanneer de ander duidelijk met zijn/haar gedrag aangeeft iets niet te willen, bijvoorbeeld door te schreeuwen of aan te geven dat hij/zij iets niet wil en de ander moet ophouden, kan het niet anders zijn dan dat de dader de afwezigheid van positieve wilsuiting bewust heeft aanvaard. Ook als de ander niet meedoet met het seksuele contact, een fysieke bevriezingsreactie toont of zijn/haar hoofd of lichaam wegdraait toont ook aan dat de wil bij de ander ontbreekt. Als de dader aan dergelijke tekenen geen boodschap heeft en het seksuele contact doorzet, is sprake van opzetaanranding/verkrachting.
- Onverhoeds handelen
Als de dader totaal onverwachts een ander op seksuele wijze betast, kan gesproken worden van opzettelijk handelen omdat de dader zich bewust is van de aantasting van de seksuele integriteit van de ander waarbij hij geen ruimte geeft aan het slachtoffer om daarover zijn/haar wil te uiten.
- Beperken van de wilsvrijheid van de ander
Het beperken van de wilsvrijheid van een ander kan eveneens duiden op opzettelijk handelen. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van dwang, geweld of bedreiging toont de dader wezenlijke onverschilligheid ten opzichte van de wil van de ander.
- Geestelijke of lichamelijke onmacht
Als de ander verkeert in een staat waarin positieve wilsuitsluiting onmogelijk is, bestaat eveneens wetenschap van een ontbrekende wil. Dit kan het geval zijn als iemand in een staat van geestelijke of lichamelijke onmacht verkeert. Van geestelijke onmacht kan sprake zijn als iemand slaapt of bewusteloos is, of als gevolg van alcohol en/of drugs in een roes verkeert. Van lichamelijke onmacht is sprake indien het slachtoffer lijdt aan een stoornis of handicap, waardoor de hij/zij niet (volledig) in staat is tot wilsuitsluiting ten aanzien van het seksuele contact. Iedere vorm van onvermogen tot een vrije positieve wilsuiting bij de andere persoon vereist dat de dader afziet van seksueel contact.
- Ongelijkwaardigheid en functionele afhankelijkheid
Op het moment dat sprake is van een functionele afhankelijkheidsrelatie, welke met zich meebrengt dat de betrokken personen zich (zeer) ongelijkwaardig tot elkaar verhouden, kan eveneens sprake zijn van opzettelijk handelen. De keuzevrijheid kan worden beperkt door de afhankelijkheidspositie waarin de ondergeschikte persoon zich kan verkeren.
Geen instemming met seks (artikel 244 Sr)
Op grond van artikel 244 Sr geldt bij de misdrijven zoals omschreven in de artikelen 240 tot en met 243 Sr dat de wil tot seksuele handelingen bij een persoon in ieder geval ontbreekt indien diegene:
- in een staat van bewusteloosheid verkeerd;
- in een staat van verminderd bewustzijn verkeert;
- in een staat van lichamelijke onmacht verkeert;
- een zodanige psychische stoornis heeft;
- een zodanige psychogeriatrische aandoening heeft;
- een zodanige verstandelijke handicap heeft
zodat diegene niet of onvoldoende in staat is om zijn wil te bepalen of deze kenbaar te maken omtrent de seksuele handelingen of weerstand te bieden daartegen.
Ernstige reden om te vermoeden
De grens voor strafrechtelijke aansprakelijkheid bij schuldaanranding ligt bij het hebben van een ernstige reden om te vermoeden dat de ander geen instemming heeft gegeven voor het seksuele contact. Op het moment dat door de verdachte opgemerkt wordt dat bij de ander sprake is van ongewild seksueel contact, dan rust op de verdachte een verificatieplicht. Die verificatieplicht houdt in dat de verdachte dient na te gaan of bij de andere persoon de wil tot seksueel contact aanwezig is. Indien de verificatieplicht door de verdachte wordt geschonden kan de verdachte zich schuldig maken aan schuldaanranding op grond van artikel 240 Sr.
Feiten en omstandigheden welke aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat de wil ontbreekt bij de ander zijn de aanwezigheid van duidelijke indicaties voor de mogelijke aanwezigheid van de vrije positieve wilsuiting bij de andere persoon. Het negeren van deze signalen en aannemen dat de ander het wel goed vindt, is geen geldig excuus als sprake is van duidelijk waarneembare indicaties van een ontbrekende wil en kan niet worden gerechtvaardigd door te denken dat de ander misschien ‘hard to get’ speelt.
Aanvankelijk vrijwillig contact
Als het seksuele contact aanvankelijk vrijwillig verloopt en de ander kort niet reageert zonder dat de verdachte dit opmerkt, kan de verdachte niet zomaar strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden voor aanranding of verkrachting. Dit is anders wanneer de verdachte wel opmerkt dat de ander passief wordt tijdens het contact. In zo’n geval moet de verdachte bevestigen of de ander het seksuele contact wil voortzetten (Kamerstukken II 2022/23, 36222, nr. 12, p. 10).
Straffen
Artikel 240 Sr kent een wettelijk strafmaximum van 2 jaren of een geldboete van de vierde categorie. Een bijkomende straf is de ontzetting van bepaalde rechten op grond van artikel 254a Sr. In een aantal gevallen kan op grond van artikel 254 Sr de maximale gevangenisstraf worden verhoogd:
- De op het misdrijf gestelde gevangenisstraf kan met drie jaren worden verhoogd in de onder a tot en met e omschreven gevallen:
a. indien een in de artikelen 240 tot en met 253omschreven feit wordt begaan door twee of meer verenigde personen; of
b. in geval van de artikelen 240 tot en met 243:
1° indien het feit wordt begaan in de hoedanigheid van ambtenaar, waarmee wordt gelijkgesteld een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat die in Nederland op door het volkenrecht toegelaten wijze zijn bediening uitoefent, jegens een persoon die aan het gezag van de schuldige is onderworpen of aan de waakzaamheid van de schuldige is toevertrouwd; of
2° indien de schuldige werkzaam is in een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gesteld en of een instelling voor gezondheidszorg of maatschappelijke zorg en het feit wordt begaan jegens een persoon die aan het gezag van de schuldige is onderworpen of aan de waakzaamheid van de schuldige is toevertrouwd die in die inrichting of instelling is opgenomen of wordt behandeld; of
3° indien de schuldige werkzaam is in de gezondheidszorg of de maatschappelijke zorg en het feit wordt begaan jegens een persoon die zich voor hulp of zorg tot de schuldige heeft gewend; of
c. indien van het begaan van één in de artikelen 245 tot en met 253 omschreven feiten een beroep of gewoonte wordt gemaakt; of
d. indien een in de artikelen 247 tot en met 250 en 251 tot en met 253 omschreven feit wordt begaan onder de in artikel 245, eerste lid, onder a of b, omschreven omstandigheden; of
e. indien een in de artikelen 247 tot en met 250 omschreven feit wordt begaan met een kind dat zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.
- De op het misdrijf gestelde gevangenisstraf kan met drie jaren worden verhoogd indien één van de in de artikelen 241, 243en 245 tot en met 250 omschreven misdrijven zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft of daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
- Indien één van de in de artikelen 241, 243en 245 tot en met 250 omschreven misdrijven de dood tot gevolg heeft, wordt levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.
Tevens is het mogelijk om een overtreding van artikel 240 Sr af te doen middels een strafbeschikking door de officier van justitie. Dit is een mogelijkheid op het moment dat er sprake is van een gering fysiek component. Het is eveneens mogelijk om de zaak af te doen middels een transactie op grond van artikel 74 Sr, hetgeen ook wel ‘schikking’ wordt genoemd. Het Openbaar Ministerie doet dan een transactievoorstel aan de verdachte. Zodra de verdachte het transactievoorstel accepteert, hoeft de verdachte niet voor de rechter te verschijnen. Als de verdachte het transactievoorstel weigert zal het Openbaar Ministerie de zaak alsnog voor de rechter brengen.
Het Openbaar Ministerie heeft richtlijnen uitgevaardigd waarin de strafeisen staan vermeld (Richtlijn voor strafvordering aanranding (2024R003). Deze richtlijn is van toepassing op enkele vormen van aanranding:
Schuldaanranding | First offender |
Onverhoeds in de billen knijpen, deze aanraken of betasten (over kleding) | TS 30 uur |
Onverhoeds in borsten knijpen, deze aanraken of betasten (over kleding) | TS 50 uur |
Betasten blote vagina of penis | TS 180 uur + GS 4 tot 6 weken vw |
Bewijsminimum artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv.): één getuige, is geen getuige, toch? (unus testis nullis testis)
In het Nederlandse strafrecht kan, op grond van artikel 342 lid 2 Sv, de rechter het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend baseren op de verklaring van één getuige. Dit noemen ze ook wel het wettelijk bewijsminimum. De Hoge Raad overweegt hierover het volgend in zijn arrest van 26 januari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK2094):
“Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij eraan in de weg staat dat de rechter tot een bewezenverklaring komt ingeval door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen”.
Maar wat betekent dit nu precies?
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige (ECLI:NL:HR:2018:717). Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist is dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Naast de door één getuige afgelegde verklaring over de gang van zaken dient te worden bezien in hoeverre daarvoor steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Het is daarbij, volgens de Hoge Raad, niet vereist dat het misbruik of de betrokkenheid van de verdachte daarbij, steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar kan het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring van de getuige in andere bewijsmiddelen, mits afkomstig van een andere bron, eveneens afdoende zijn.
Er mag geen te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal. Een voorbeeld hiervan is een zaak waarin de Hoge Raad op 10 juni 2014 arrest wees (ECLI:NL:HR:2014:1354).
In die zaak kon niet worden gesproken van steunbewijs dat specifiek zag op het seksueel misbruik, maar wel steun bood voor de getuigenverklaring op het punt van de concrete omstandigheden waaronder het misbruik volgens het slachtoffer had plaatsgevonden, namelijk tijdens het oppassen door de verdachte (de oom van het slachtoffer), bij haar ouders thuis, waarbij hij pornoboekjes liet zien. Volgens de Hoge Raad was “in het bijzonder gelet op de verklaring van de verdachte over het oppassen” voldaan aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv. De verdachte had inderdaad verklaard over het oppassen bij het slachtoffer thuis en bovendien over de aanwezigheid van pornoboekjes op de slaapkamer. Het “overige gebezigde bewijsmateriaal”, bestond uit informatie die terug te voeren was tot dezelfde bron als de verklaring van de aangeefster, namelijk uit diens dagboekaantekeningen en de verklaringen van twee vriendinnen aan wie ze over het misbruik had verteld.
Schakelbewijs/gelijksoortig patroon
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs, in de vorm van zogenaamd schakelbewijs onder omstandigheden is toegelaten. Dit kan aan de orde zijn indien verklaringen van verschillende aangevers niet in voldoende mate worden ondersteund door verklaringen van anderen. Dan rijst de vraag op welke grondslag de bewezenverklaring kan worden gebaseerd en dan komt het schakelbewijs om de hoek kijken. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geachte de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de vraag of er sprake is van een overeenkomende modus operandi (gelijksoortig patroon) kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die verdachte daarover heeft afgelegd (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AU5496 en ECLI:NL:HR:2017:3118).
Kort gezegd: het bewijs in elk van de zaken kan over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden (vgl. ECLI:NL:HR:2017:3118).
In een uitspraak van het gerechtshof Den Bosch d.d. 17 augustus 2018 (ECLI:GHSHE:2018:3430) is schakelbewijs in een zedenzaak aangenomen. In deze zaak is het gerechtshof uitgegaan van schakelbewijs ten aanzien van drie feiten op grond van de beide verklaringen afgelegd door de aangevers. Het gerechtshof heeft de verklaringen van beide slachtoffers over en weer gebruikt als steunbewijs van de bewezen verklaarde feiten. Het gerechtshof gaat hiertoe over omdat het bewijsmateriaal ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onderling op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van de andere te bewijze feiten, hetgeen volgens het gerechtshof duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. Voor wat betreft de modus operandi heeft het gerechtshof verwezen naar de gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte.
Betrouwbaarheid van verklaringen
In Nederland kennen wij een negatief-wettelijk bewijsstelsel. Dit betekent dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs moet zijn voor een rechter om te komen tot een bewezenverklaring. De rechter is daarbij gehouden aan bewijsminimumregels. De bewijsmiddelen zijn in de wet opgesomd in artikel 339 Sv:
- eigen waarneming van de rechter;
- de verklaring van de verdachte;
- de verklaring van een getuige;
- de verklaring van een deskundige en
- schriftelijke bescheiden.
In zedenzaken speelt de vraag naar de betrouwbaarheid van afgelegde verklaringen meestal een grote rol. Wanneer is een verklaring onbetrouwbaar en welk gevolg dient te worden gegeven aan een onbetrouwbare verklaring?
In de jurisprudentie zijn uitgangspunten te distilleren welke door rechters worden gevolgd om de betrouwbaarheid van verklaringen te toetsen. Zo wordt er altijd gekeken naar de gedetailleerdheid van de afgelegde verklaringen, de consistentie, de aannemelijkheid en de overeenkomsten met eventueel andere afgelegde verklaringen. Hoe gedetailleerde een verklaring is, hoe eerder deze als betrouwbaar zal worden bestempeld. Ditzelfde geldt ook voor consistente verklaringen. Indien een getuige meerdere verklaringen heeft aflegt, dan zal de consistentie in deze verklaringen in het voordeel van de getuige werken. Dit geldt uiteraard andersom op het moment dat er tegenstrijdigheden in de verklaringen zijn te vinden. Van belang is dat er dus goed naar de afgelegde verklaringen wordt gekeken en desnoods en afhankelijk van de verdedigingsstrategie wordt gekozen om gebruik te maken van het ondervragingsrecht van de verdediging. Door gebruikmaking van het ondervragingsrecht kan de betrouwbaarheid worden getoetst. Hierbij kan gedacht worden aan het horen van getuigen. Indien dit niet mogelijk is dan kan er eventueel een rechtspsycholoog worden ingeschakeld om de betrouwbaarheid van de verklaringen te toetsen.
Mocht de rechtbank twijfelen aan de betrouwbaarheid van een afgelegde getuigenverklaring, dan tast dit de overtuiging aan. Zoals reeds aangegeven dient er sprake te zijn van wettig en overtuigend bewijs. Bij het ontbreken van de overtuiging dient vrijspraak te volgen. Dit wil dus niet zeggen dat de verklaring op zichzelf niet betrouwbaar is, maar de rechter twijfelt.
Als de rechter niet twijfelt, kan hij er voor kiezen om een verklaring als onbetrouwbaar te bestempelen. De verklaring kan dan worden uitgesloten van het bewijs. Wat dan het gevolg is, is uiteraard afhankelijk van alle overige bewijsmiddelen in het dossier. Het uitsluiten van een verklaring van het bewijs, komt in de praktijk zelden voor. Dit heeft uiteraard te maken met het feit dat een zedenmisdrijf zich kenmerkt door een één-op-één situatie tussen de verdachte en het slachtoffer.
Politieverhoor
In de meeste gevallen wordt een verdachte van een zedenmisdrijf middels een zogenoemde ontbiedingsbrief uitgenodigd om op een bepaalde datum en tijdstip te verschijnen op het politiebureau teneinde te worden aangehouden en verhoord. Dit geeft de verdachte de gelegenheid om bijvoorbeeld vrij te regelen voor zijn werk en een advocaat in te schakelen. Belangrijk is om deze brief zeer serieus te nemen en direct contact op te nemen met een gespecialiseerde zedenadvocaat.
Opvragen dossier ex artikel 30 Sv
Alvorens een verdedigingsstrategie te kunnen bepalen is het van belang om het strafdossier op te vragen bij de officier van justitie. De wet biedt deze mogelijkheid in ieder geval aan een aangehouden verdachte. Uitermate van belang om hier dus gebruik van te maken. Het dossier biedt inzicht in de bewijsmiddelen welke door de politie zijn verzameld. Let op: het dossier kan alleen door een advocaat worden opgevraagd. Hier gaat altijd enige tijd overeen, dus het is van belang om direct te schakelen zodra de ontbiedingsbrief op de deurmat valt.
Zwijgen of verklaren
In artikel 29 Sv is eén van de belangrijkste rechten van een verdachte wettelijk geregeld. Het gaat hier om het zwijgrecht. Het zwijgrecht is gebaseerd op het beginsel dat een verdachte niet aan zijn eigen veroordeling hoeft mee te werken.
Artikel 29 lid 1 Sv zegt hierover het volgende:
“In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd.”
In lid 2 van artikel 29 Sv is opgenomen dat de verdachte niet tot antwoorden verplicht is en dat dit voorafgaand aan het verhoor ook wordt medegedeeld aan de verdachte.
Door gebruik te maken van het zwijgrecht voorkomt een verdachte hij middels zijn eigen verklaring bewijs tegen zichzelf creëert. Maar wanneer is het verstandig om gebruik te maken van het zwijgrecht en wanneer is het afleggen van een verklaring noodzakelijk? Een gespecialiseerde zedenadvocaat kan u hierin begeleiden en bijstaan.
Zwijgen kan van belang zijn op het moment dat er onvoldoende wettig bewijs is. Dit kan het geval zijn als er, behoudens de verklaring van het slachtoffer, geen ander wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Op basis van een uitgebreid adviesgesprek met een gespecialiseerde zedenadvocaat en kennis van het dossier kan voor deze verdedigingsstrategie worden gekozen. Zwijgen kan ook een verdedigingsstrategie zijn, op het moment dat de officier van justitie weigert om het dossier te verstrekken. Onduidelijk is dan namelijk welke bewijsmiddelen de politie heeft verzameld en het is niet de bedoeling dat er een volstrekt ongeloofwaardige of onbetrouwbare verklaring wordt afgelegd. Er kan dan voor worden gekozen om in een later stadium alsnog een verklaring af te leggen, bijvoorbeeld tijdens een zitting.
Hoewel het zwijgrecht een rechtens te respecteren recht is, kleven hier ook nadelen aan. In de praktijk komt het steeds vaker voor dat verdachten die gebruik maken van het zwijgrecht langer in voorarrest blijven. Ook kan het gebeuren dat er feiten en omstandigheden zijn die schreeuwen om uitleg. Zwijgen kan dan als bewijs worden gebruikt tegen de verdachte.
Zwijgen of verklaren? Bespreek dit altijd met een gespecialiseerde zedenadvocaat!
Het verhoor
Het verhoor bij de politie is altijd opgebouwd volgens een vast patroon. De zedenrechercheurs maken daarbij altijd gebruik van een vooropgesteld verhoorplan.
Van belang is om te weten dat een zedenverhoor altijd wordt afgenomen door twee speciaal daarvoor opgeleide zedenrechercheurs. Zij zijn getraind om de druk tijdens verhoren op langzame wijze op te bouwen hetgeen uiteindelijk kan leiden tot een bekennende verklaring van een verdachte. De politie reserveert standaard meerdere dagen voor een zedenverhoor.
Het verhoor bestaat altijd uit twee delen namelijk een sociaal verhoor en een zakelijk verhoor.
Tijdens het sociale verhoor worden er persoonsgerichte vragen gesteld onder het mom van ‘wij willen u graag beter leren kennen’. Dit is het moment om al voorzichtig te zijn in het geven van antwoorden op de sociale vragen. Vragen aangaande social media gebruik en accounts en telefoonnummers heeft niets te maken met het ‘beter leren kennen van iemand’. Maar het heeft wel alles te maken met het zoeken naar bewijzen tegen de verdachte.
Na het sociale verhoor zal het zakelijke verhoor plaatsvinden waarbij er steeds meer wordt gevraagd naar de zaak zelf. Dan zal de kern van de zaak ook pas duidelijk worden. In de meeste gevallen zal het sociale verhoor vanzelf overlopen in het zakelijke verhoor. Het is dus van belang om altijd geconcentreerd en alert te blijven bij de vragen die worden gesteld. De bedoeling van de rechercheurs is namelijk om een verdachte langzaam mee te trekken vanuit het sociale verhoor naar het zakelijke verhoor, zonder daar ook maar iets over te zeggen.